7 Jaar Goede Seks is een boekje geschreven door Ronald Giphart en uitgegeven door Viva in 2007

7 Jaar goede seks

By hans, 1 augustus 2014

Zeven jaar goede seks

In een omhelzing met een tante die ik alleen ken van foto’s. Ze zegt vrolijk: ‘O Meija, meisje, je bent nog mooier dan ik me had voorgesteld.’ Tante Tineke is twintig jaar geleden naar Suriname vertrokken (‘ontvoerd’ volgens mijn oma) en sindsdien heeft onze familie haar door allerlei omstandigheden niet meer in Nederland gezien. Mijn moeder heeft wat oude foto’s waarop ik door tante Tineke in de lucht wordt gehouden en op haar benen paardje rijd, maar van die gelegenheden herinner ik me niets meer. Het meest opvallende aan die plaatjes vind ik de outfits van mijn tante, die tien jaar geleden hopeloos verouderd leken maar tegenwoordig kunnen wedijveren met wat de hipste ontwerpers in de schappen hebben hangen.

‘En jij bent ook veel mooier dan ik had durven hopen,’ zegt ze tegen mijn zus, waarna ze haar armen spreidt en ook Daantje innig beetpakt. ‘De laatste keer dat ik je zag was je net een jaar geworden. En nu ben je al dokter!’

‘Bijna dokter,’ zegt Daantje met een stem alsof ze wordt gewurgd.

Tante Tinus heeft tranen in haar ogen. Ze laat Daantje los en doet een stap in de richting van mijn moeder, mijn mooie mamma, die net haar zonnebril heeft opgezet en hannest met haar grote gezinskoffer. Mijn moeder kijkt op en glimlacht zoals ik haar nog nooit heb zien doen: als een jonger zusje. De uitdrukking wil dat mensen in elkaars armen vallen; mijn moeder en Tinus klappen tegen elkaar aan (ik zou zeggen als bronstige walrussen, maar dat beeld klopt niet want ze zijn beiden nog slank, relatief gezien). Daantje en ik kijken geamuseerd naar twee oudere vrouwen die elkaar veelvuldig ‘meisje, meisje’ noemen. Er wordt niet vreemd naar ons gekeken. De Johan Adolf Pengel Airport van Zanderii heeft een typische Zuid-Amerikaanse open ontvangsthal, waar de warmte ons omhult alsof we in dampend drijfzand zakken Om ons heen meer moeders die verloren zonen binnenhalen, geliefden die elkaar weer terugzien, huisdieren die met hele gezinnen worden herenigd.

Mijn moeder en haar zus zagen elkaar tien jaar geleden voor het laatst, toen mijn moeder en mijn vader – destijds nog haar grote liefde en niet de grote oorlog van haar leven – in Paramaribo hun laatste vakantie vierden. Sindsdien is er veel veranderd en niet alleen in Suriname. Tante Tinus heeft, in de woorden van mijn oma’ haar artistieke drugsdealer eindelijk verlaten omdat ze geen zin meer had op en neer te vliegen tussen Miami en Zanderij. Mijn oma’s grootste angst was dat mijn tante zich, waanzinnig van liefde, zou laten verleiden dingen te smokkelen waarvoor je levenslang in een cel kunt komen. Na haar breuk kwam Tinus tot verdriet van mijn oma en moeder niet terug naar Nederland; ze bleef in Paramaribo, huurde een appartement en nam een baan als croupier in een casino. In de schaarse mails die ze de afgelopen jaren stuurde zei ze dat ze ‘gelukkig was, tussen het huilen door’.

Voor een croupier heeft tante Tinus een behoorlijk grote auto: een zilverkleurige terreinwagen (‘voor mannen met een kleine penis’ aldus een scharrel van mij, die zelf in een Japannertje rijdt en eigenlijk helemaal niet zo’n grote heeft). Mijn moeder en tante zitten voorin, Daantje en ik op de achterbank. De rit naar Paramaribo-centrum duurt een half uur, lang genoeg om het beeld dat ik me van het land had gevormd door foto’s, wat tv-beelden en beschrijvingen van anderen aan diggelen te schieten. Wat ik inmiddels weet: altijd is alles anders dan je vooraf bedenkt. Misschien ben ik in het uitgaansleven te vaak lastig gevallen door opdringerige rijksgenoten en heeft dit mijn voorstelling getekend: Suriname maakt voornamelijk een sympathieke indruk (voor zover hobbelige wegen, palmbomen, spelende kinderen en hangvolwassenen sympathiek te noemen zijn).

We logeren niet in het appartement van mijn tante en dit heeft vele intercontinentale gesprekken en mails tussen mijn moeder en Tinus gekost’ Mijn tante stond erop dat we bij haar verbleven, maar mijn moeder wil luxe tijdens haar vakantie en geen gekloot met veldbedden en een krakkemikkige douchecel in het huis van een bijnavreemde. ‘Ik ben al jaren niet met mijn dochters op reis geweest” hoorde ik haar zeggen, ‘en nu wil ik er het beste van maken.’

Uiteindelijk gaf Tinus toe, en dus verblijven we in het Torarica, een hotel dat bekenden in Nederland met een magische blik in hun ogen uitspreken. Thuis heb ik ons vakantieadres gegoogle-eartht en vanuit de lucht naar de satellietfoto’s gekeken (rond azuurkleurig zwembad, park, pier in de rivier). Wie ik de afgelopen weken vertelde dat we in het Torarica sliepen begon spontaan weemoedig te zuchten bij de gedachte aan de bonte verzamelplaats van rijke Amerikanen, Nederlanders op handelsreis en opgewonden KLM-personeel. Noem het een verlaat kolonialisme, maar in het Torarica heerst, volgens mensen die het kunnen weten, nog een ouderwets tropisch hedonisme.

Mijn zus en ik slapen bij elkaar, mijn moeder apart in een suite. Tante Tineke helpt, al bijpratend, mijn moeder met het uitpakken van haar spullen. We hebben over een uur afgesproken om in het hotelrestaurant te dineren. Als ik uit de badkamer komt ligt Daantje op een van de twee twijfelaars met de afstandsbediening van de tv in haar handen.

‘Je bent krap anderhalf uur in Suriname en nu lig je al tv te kijken.’

‘Moet je zien, ongelofelijk. Ik heb net live het Nederlandse Tien Uur Journaal gezien en dit is NOVA,’ roept ze. ‘We hebben een paar duizend kilometer gereisd om naar Clairy Polak te kijken.’

Geroutineerd schakelt ze door naar een volgend kanaal.

‘Kom, neem een bad en dan gaan we het hotel verkennen,’ zeg ik, want ik ben en blijf haar oudere zus, een gegeven dat in iedere molecuul van mijn lichaam is ingebakken. Een paar maanden geleden had ik een salsafeest in Utrecht en dus sliep ik bij Daantje. Als zij in Amsterdam uitgaat mag ze bij mii logeren, de enkele keer dat ik in Utrecht ben slaap ik bij haar. Mijn feest duurde tot een uur of vier. Aanvankelijk was ik met een groep collega’s, die steeds kleiner werd, en uiteindelijk bleef ik over met een vriend van een vriend van een onbekende, een man die net niet leuk genoeg was om mee naar zijn appartement te gaan. Als hij beter had aangedrongen had ik dat vermoedelijk wel gedaan maar hij was onhandig, onzeker en beschaafd – een dodelijke combinatie als het om versieren gaat. Teleurgesteld zette hij me af bij Daantjes voordeur.

Behoedzaam liep ik Daantjes trap op en zachtjes trok ik mijn jas uit. Ik hoorde gestommel en ik dacht dat dit door mijn zus werd veroorzaakt. In de keuken stond een vent, die zich kapot schrok dat ik binnenkwam. Ik schrok ook, maar minder, wat kwam door de kwetsbare positie waarin hij zich bevond.

‘Sorry ik sta me te wassen,’ zei hij.

‘Je staat je pik te wassen,’ verbeterde ik hem.

Even keken we elkaar zwijgend aan, als in een Japanse film waarin twee samoerais elkaars krachten peilen. Ik schrik niet van een pik, moet ik erbij zeggen.

‘Waar is Daantje?’

‘Daan is in slaap gevallen,’ zei de man, die haastig zijn broek dichtknoopte. Het was een mooie man – mijn zus heeft oog voor dat soort dingen – hij droeg een Paul Smith-achtig strak pak en had een getaande kop.

‘En nu sta jij je te wassen…’

Hij knikte.

‘Ben je getrouwd, of zo?’

Getergd keek hij me aan. Er zat veel leed in zijn blik. Geen visitekaartje voor de mannelijke mensheid: een kerel die in het holst van nacht in een vreemd jonge-vrouwenappartement wordt betrapt als hij de geur van lust staat weg te spoelen omdat hij terug naar zijn echtgenote moet en niet ontmaskerd wil worden.

Ondertussen schonk ik mezelf een glas wijn in.

‘Wil jij ook?’ vroeg ik.

Jij bent Daantjes zus?’

En als ik op dat moment had gewild en mijn hoofd ernaar had gestaan, en mijn lichaam vooral, en als ik mijn lichtelijk onbevredigde binnenbrand van die avond had willen blussen dan had ik natuurlijk met die man een glas wijn kunnen drinken en hem op zijn gemak kunnen stellen en lang over mijn zus kunnen praten en net iets te uitbundig kunnen lachen om de dingen die hij zei, en een beetje devoot naar hem op kunnen kijken en een trek van zijn sigaret kunnen nemen en iets dichter tegen hem aan kunnen gaan zitten en hem complimenteren met zijn pak en zijn coupe en ook op half serieuze wijze met zijn pik, die ik al had gezien tenslotte, sterker nog, zijn pik was het eerste wat ik van hem zag en dat schept toch een band, tussen zijn pik en mij bedoel ik, en wellicht had ik daar op de bank van mijn zus achteloos mijn hand over zijn broek kunnen laten gaan, zijn Paul Smith-knopen kunnen openen en hem kunnen afzuigen, gewoon om te zien of ik hem had kunnen afzuigen en als hij had aangedrongen had ik me ook door hem kunnen laten nemen op de bank en zo zijn zonde en schuldgevoel nog groter kunnen maken, maar ik deed dit uiteraard allemaal niet, want ik ben en blijf Daantjes oudere zus en laat mij dus niet in met een getrouwde scharrel van mijn jongere zusje, zelfs niet als hij zich net heeft gewassen.

‘Weet je, ik ga denk ik toch maar slapen,’ zei ik tegen de man, waarop hij knikte en controleerde of hij al zijn spullen had (volgens de regels van Freud zou hij iets moeten laten liggen, om later weer terug te kunnen komen). Toen hij weg was bedacht ik me dat in een omgekeerde situatie Daantje hem op haar beurt natuurlijk zeker had geprobeerd te pakken.

Altijd is alles anders dan je vooraf bedenkt. Op onderzoek door het hotel stappen Daan en ik fris gezomerjurkt een van de zalen van het Torarica binnen (een bar met de opmerkelijke naam Coffeeshop, hoewel het niet bepaald lijkt op onze vaderlandse uitspanningen met die naam). Nederlandser zal een locatiescout het niet kunnen vinden. Alsof we op vrijdagmiddag een kroeg in het centrum van Amsterdam of Utrecht komen. Daniël Lohues over de boxen, veel leeftijdgenoten, veel geschreeuw, weinig wol. Daantje ziet tot haar verbazing een ouderejaars door wie ze ooit is begeleid bij een practicum. Hij komt haar uitbundig begroeten.

‘In welk ziekenhuis loop je stage?’ vraagt de jongen, nadat hij Daantje heeft gezoend en zich aan mij heeft voorgesteld. Tycho is op zijn beurt verbaasd als hij hoort dat we hier op vakantie zijn. Zelf doet hij een jaartje tropenartsenij in het Academisch Ziekenhuis. De halve Nederlandse gemeenschap loopt hier stage. Medische wereld, horeca, journalistiek, toeristenwezen, politiek, justitieel apparaat, kunsten, universitaire wereld; letterlijk duizenden Nederlandse studenten en promovendi komen hun kennis hier een maand of wat bijspijkeren aan het zwembad van het Torarica. Verhouding tachtig procent vrouw, twintig procent man. Donderdag, vrijdag en zaterdag is het in het centrum van Paramaribo één groot feest, en de andere dagen ook. Nederland is ver weg en iedereen laat de teugels vieren. Tycho zegt: ‘In het ziekenhuis waar ik werk hebben ze er zelfs een kwaal naar vernoemd: de stagiaireziekte.’

‘Wat is dat dan?’ vraagt mijn vakidiote zusje.

‘Condylomata acuminata.’

Daantje knikt. Artsen onder elkaar. Vertel haar wat.

‘Aha,’ zeg ik.

‘Genitale wratten,’ zegt ze.

Daan en ik stellen voor om te zwemmen, maar mijn moeder wil liever een wandeling maken in de buurt van het hotel. En zo lopen we langs de Suriname, mijn moeder en tante Tineke arm in arm. In de verte zien we de enorme betonnen zelfmoordbrug over de rivier (die ik thuis al lang heb gegoogled). We schuifelen langs de bloemenmarkt, tegenover een pleintje met een kroeg die ’t Vat heet. Omdat we een vermoeiende vlucht achter de rug hebben hoeven we niet vanavond al diep in het Surinaamse leven te duiken. Daarbij kent mijn moeder het land nog van tien jaar geleden, toen ze hier was met mijn vader. Ik weet niet wat er destijds allemaal is gebeurd, feit is dat mijn ouders een paar maanden daarna uit elkaar gingen.

Terug in het hotel zitten we aan een mooie tafel onder een parasol. Op voorspraak van Tinus drinken we het locale sprankelende rijstbier genaamd Parbo, dat in literflessen wordt geserveerd. Wij vertellen van onze ontmoeting met Daans studiegenoot. Tante Tinus legt uit dat ze zich vreselijk ergert aan de grote stroom stagiaires: ‘Suriname zelf heeft er weinig profijt van. Ze brengen geld in het laatje, maar drijven ook de prijzen op. En de meesten zijn hier alleen maar om enorm de beest uit te hangen. Veel meisjes proberen in een half jaar zoveel mogelijk Surinaamse kerels in bed te krijgen,’ zegt ze.

‘Klinkt goed,’ mompelt Daantje.

‘Wat?’ vraagt Tinus, waarop mijn moeder vergoelijkend zegt dat Daantje een grapje maakt’

‘Volgens mij niet,’ zeg ik. ‘Daantje is nu eenmaal een sletje.’

Normaal hapt Daan gulzig op dit soort plagerijen, maar deze laat ze gedachteloos aan zich voorbij gaan.

‘Nou, dat is niks nieuws, jongens,’ zegt tante Tinus. ‘Dat was jullie moeder vroeger ook, hoor.’

Daantjes aandacht is meteen gewekt. We zitten nog geen vijf minuten aan tafel en de eerste familiegeheimen worden al onthuld.

‘Ik ben wel heel benieuwd wat je nu allemaal aan mijn dochters gaat vertellen,’ zegt mijn moeder half geanimeerd half geërgerd.

Niets over mijn moeder dat we niet hadden vermoed. Mijn moeder heeft klaarblijkelijk niet stilgelegen voordat ze mijn vader ontmoette, al staat ze niet te juichen bij de verhalen die tante Tinus over haar begint op te dissen.

‘Alsof jij zo’n braverik was,’ zegt ze, als haar zus zich net iets te gretig een verhaal over een zoveelste jeugdvriendje van mijn moeder heeft herinnerd. Een ober heeft inmiddels een tweede Djogo gebracht, een literfles Parbo. Wat dronken we, in godsnaam, voordat we Parbo ontdekten? Daantje schenkt onze glazen bij en houdt haar glas omhoog om te toasten. Net als mijn moeder en tante pak ik mijn glas en proost terug. Dan kijkt Daan geschrokken in mijn richting.

‘Elkaar aankijken, Meija!’ roept ze. Je keek me niet aan. Je riskeert zeven jaar slechte seks als je elkaar niet aankijkt tijdens een toast!’

Ik pak opnieuw mijn glas en proost nogmaals’ terwijl ik haar overdreven intens aankijk.

‘Jij ook, mamma,’ zegt ze tegen mijn moeder.

Mijn moeder zucht.

‘Nou, die zeven jaar kunnen er ook nog wel bij.’

De gillach van mijn tante schalt over het met stagiaires gevulde zwembad.

***

We zijn nu drie dagen in Paramaribo en het is onvoorstelbaar hoe snel deze stad went. Ik denk dat ik er een half uur voor nodig heb gehad. Overal is de voertaal Nederlands, menukaarten zijn Nederlandstalig, net als de kranten, wegwijzers en billboards. Suriname is geen geschikt land om heimwee te krijgen, zei mijn tante. Onze stamplek is het terras van ’t Vat, op kruipafstand van ons hotel, waar we ontbijten en lunchen onder schaduw van de platanen en ’s avonds Parbo drinken.

Deze ochtend zijn we voor het eerst vroeg opgestaan. Mijn moeder heeft besloten dat zij geen tijd wil verdoen met hangen rond het zwembad, want dan hadden we net zo goed naar een resort in de Dominicaanse Republiek kunnen gaan. Bij een groot reclamebord van het locale drankmerk Borgoe (‘Onze Rum, Onze Trots’) staat een touringbusje op ons te wachten. We worden verwelkomd door een man die zich voorstelt als Huberto Slagveer en aankondigt dat hij ons gaat meenemen naar bijzondere Surinaamse plekken. Hij is historicus (‘opgeleid aan de V.U. in Amsterdam’) en op zich doet hij geen rondleidingen meer, maar Tinus kan hij niets weigeren, zegt hij. Hierna kijkt hij glimlachend naar mijn tante, die meisjesachtig teruglacht. Gisteren heeft mijn moeder Huberto al ontmoet op een tuinfeest van Liza, een vriendin van mijn tante. Mijn moeder wilde dat wij daar ook mee naartoe gingen, maar Tinus gaf ons vrij. Daan en ik hebben tot drie uur aan het zwembad gelegen met Tycho en wat vrienden. Hoe laat mijn moeder en tante in bed lagen weet ik niet, maar vanochtend stonden ze ons beiden treiterig fris op te wachten bij de ingang van de ontbijtzaal (ook bekend als Coffeeshop).

In het busje gaan mijn moeder en tante meteen naast elkaar zitten op de achterbank. Ze zijn al sinds onze aankomst op Zanderij aan het praten. Hun doorlopende gesprek gaat over de afgelopen tien jaar, mijn vader, Tinus’ ex-vriend Danîl, het schofterige van het leven, vroeger, later, zwarte versus blanke mannen, mijn oma en Surinamerigheden (zo heet het plaatselijke waspoeder Witboi en heeft het land twee boekwinkels met recente titels van Isabel Allende).

Huberto wijst ons op bezienswaardigheden die we niet hadden willen missen: een verlaten voetbalcomplex dat Clarence Seedorf liet bouwen voor armlastige kindertjes, een enorme bauxietfabriek. Na een uur over een ruige bruinrode zandweg heen en weer te hebben geslingerd komen we bij een kleine nederzetting aan de Surinamerivier, waar Huberto een bootje voor ons heeft geritseld. Inmiddels heb ik Huberto wat beter kunnen duiden. Hij is een Surinaamse McDreamy, een man à la Wilfried de Jong of Matthijs van Nieuwkerk: jongensachtig, onbestemde leeftijd, strak in de merkkleren, goedlachs, welbespraakt en charmant.

De boottocht is al net zo loom als de busreis. Ons sloepje tuft langzaam over het kalme water. We varen door een tropische Biesbosch, met als permanent achtergrondgeluid een pruttelend buitenboordmotortje en het geschreeuw van vogels. Zonder dat ik er erg in heb doezel ik in slaap, en in mijn slaap droom ik over iets dat Daan me gisteren in de hotelkamer vertelde. We besloten – net als vroeger – in één bed te slapen. En daar lagen we dan. Daan haalde uit de minibar een paar kabouterflesjes sterke drank, zodat we lekker zouden slapen. We hadden elkaar al een tijdje niet gesproken, maar dat was geen onwil want ik heb net een grote filmproductie gedaan en Daan loopt haar co-schappen. Ze vertelde dat ze op het ogenblik een losse relatie met een docerend specialist heeft, een bijna-net-niet gescheiden man. Ik ben daar geweest, in het land van liegende leraren, want op de toneelschool heb ik in het geheim een verhouding gehad met een van mijn mentoren (net als overigens al mijn vriendinnen, omdat het als dramastudente onmogelijk is om niet vroeger of later met een docent in bed te belanden).

Nippend van een flesje Borgoe vroeg ik Daantje of ze wel eens iets had gehad met een zwarte jongen. Ze knikte alsof ze deze vraag verwachtte en zei: ‘Ik weet niet of ik je dit moet vertellen?’

‘Nou, vertel het dan maar niet,’ zei ik. ‘Of wil je het héél graag vertellen?’

Vorig jaar had ze als bijbaantje op een kantoor secretaressewerk gedaan. Het was een warme vakantiemaand, het bedrijf was onderbevolkt en er was nauwelijks iets te doen. ‘Ik weet niet wat er aan de hand was,’ vertelde ze, ‘maar ik was die zomer één groot wandelend hormoon. Ik ging geil naar kantoor en kwam geil weer thuis. En overdag was ik ook geil. Het was niet te blussen.’

Daan vertelde aarzelend dat ze zich die zomer twee keer niet had kunnen inhouden en op een toilet de hand aan zichzelf had geslagen’ terwijl collega’s van de afdeling ondertussen orders afhandelden en dossiers archiveerden’ De eerste keer had niemand gemerkt dat ze had gemasturbeerd en ging ze opgelucht weer door met haar werk, de tweede keer was het haar niet gelukt klaar te komen, terwijl ze toch echt op knappen stond.

Een van de fantasieën waarmee ze haar genot in een stroomversnelling probeerde te brengen ging over een bepaalde koerier die het kantoor regelmatig bezocht: een (hier komt hij) Surinaamse jongen met een brutale lach en afgetraind lichaam. Ze had in de weken daarvoor een paar keer al dan niet onschuldig met hem geflirt en één keer had hij gezegd dat ze maar eens een mojito moesten gaan drinken (mojito drinken als metafoor voor wellustigheden). Het innuendo van de hartstocht. Zittend op een toiletbril liet mijn zus deze zwarte jongen in gedachten alles met haar doen wat ze zich kon voorstellen, maar zonder dat ze tot een hoogtepunt kwam, want almaar hoorde ze vlak voor haar naderende orgasme een liftdeur open en dicht gaan of een collega bellen op de gang. O toeval, toen ze in hoge mate opgewonden en onbevredigd van het toilet kwam stond uitgerekend de jongen over wie ze had gefantaseerd bij de balie van de receptie met een pakket in zijn armen. Niemand van haar collega’s had hem al te woord gestaan.

Mijn zus handelde in een opwelling. Haar verbazing verbergend liep ze naar de koerier toe en nam het poststuk van hem aan. Net als altijd moest ze hiervoor tekenen, maar toen ze dit had gedaan pakte ze een notitievelletje en schreef, ontdaan van subtiel geflirt: ‘Over vijf minuten op het herentoilet van de tweede verdieping.’ Een zin uit een erotische film, uit een uit de hand gelopen meisjesfantasie. De jongen fronste zijn wenkbrauwen, wat mijn zus niet zag, want ze draaide zich van hem vandaan en liep naar haar bureau. Toen ze een moment later toch in de richting van de balie keek zag ze dat hij was verdwenen. Ze had vijf minuten om na te denken wat ze zou gaan doen.

Drie minuten later zei ze tegen haar twee collega’s dat ze even een luchtje ging scheppen. De tweede verdieping van het gebouw werd gehuurd door een ander bedrijf, maar het toiletblok was via de lift en het trappenhuis te bereiken. Mijn zus nam de trap, en stapte aarzelend de heren-wc van de tweede binnen. Daar stond de koerier zijn handen te wassen. Hij is in ieder geval schoon, dacht mijn zus, die half in de deuropening bleef staan. De jongen gebaarde vriendelijk dat ze kon binnenkomen. Hij zei niets en keek haar alleen maar aan. Mijn zus stelde vast dat ze zich in één ruimte bevond met een man op wie ze zich een kwartier daarvoor nog had gevingerd.

‘Wat is de bedoeling?’ had hij gevraagd, behulpzaam, op het vaderlijke af.

‘Tja,’ antwoordde mijn zus.

‘Wat is er met jou?’

‘Het komt door het weer, denk ik. Ik ben de hele dag zo opgewonden. Ik zat net op het toilet en ik kon me niet inhouden. En toen dacht ik dus aan jou. En toen ik vervolgens het toilet weer uitkwam stond jij daar plotseling.’

Hij knikte glimlachend.

‘Dus je dacht aan mij?’

‘Ja,’ zei mijn zus, met een iets schordere stem dan normaal.

De jongen knikte weer.

‘Waar dacht je dan aan?’

Mijn zus dacht na. In de filmscripts die ik moet spelen wordt zo’n stilte omschreven als een beat, een moment van bezinning, waarin de hoofdpersoon beseft dat hij op een andere manier zijn doel kan bereiken. In dit geval: haar doel. Mijn zus nam de beslissing om een stap naar hem toe te doen.

‘Nou, ik zat op de wc en ik dacht eraan dat jij je daar ook bevond,’ had ze gezegd, waarna ze met nog drie stappen in een van de twee toiletruimtes stond. Ze draaide zich om, zonder al teveel uitdrukking keek ze naar hem en op dezelfde manier keek hij terug.

Weer een beat.

Ook de mannelijke speler deed nu drie stappen. Het was een warme zomer ergens in een bedrijvenverzamelgebouw in Amsterdam-Noord stonden een knappe uitzendsecretaresse en een knappe fietskoerier samen op één toilet.

‘Waar dacht je verder aan?’ vroeg hij, terwijl hij rustig de deurknop pakte en de deur achter zich sloot. Mijn zus hoorde haar eigen ademhaling en die van hem.

Haar antwoord heeft ze niet uitgesproken, maar voorgedaan. Ze drukte haar lichaam langzaam tegen het zijne en kust hem zachtjes op zijn wang. Met lichte kracht duwde ze hem tegen de muur terwijl haar tong naar zijn oorlel ging. Haar hand legde ze op zijn borst, ze kromde haar vingers en kneep met haar vingertoppen in zijn vlees. Toen stak ze haar hand in zijn wijde skatersbroek. Ze keek hem van dichtbij peilend in zijn ogen. Hij was al stijf. De aanraking van haar vingers op zijn pik deed hem kort kreunen. Ze trok haar hand terug, om met beide handen zijn broeken naar beneden te stropen. Zijn erectie veerde op en werd nog groter en harder. Mijn zus stelde vast dat de aanblik klopte met de penissen van zwarte acteurs. Ze liet zich wijdbeens zakken op het toilet, pakte met een hand zijn stijve bij de stam en nam zijn eikel in haar mond, terwijl ze met haar andere hand haar kruis zocht. Zo nat was ze die middag nog niet geweest. Ze pijpte niet lang want ze snakte ernaar om gevuld te zijn en geneukt te worden. Abrupt stond ze op, zijn pik niet loslatend. Ze draaide zich met haar rug naar hem toe, schoof met haar ene hand haar slip opzij en begeleidde met haar andere hand zijn stijve in haar richting. Met één korte stoot was hij in haar. Haar kreunen overstemden de zijne ruimschoots. Zachtjes begon hij zijn bekken te bewegen, maar met een venijnig rukje aan zijn billen maande ze hem haar vlugger te neuken en vooral harder. Ze kwam snel klaar, waarbij ze een bevrijdende brul over de tweede etage liet gaan.

Ik word uit mijn slaap gewekt door mijn moeder. Huberto heeft een picknickkoffer met Surinaamse frituursels en mijn moeder vindt dat ik wat moet eten en drinken in deze warmte. Gapend kijk ik om me heen, het landschap is niet veranderd, al lijkt de rivier iets minder breed. Daan zegt dat we over een kwartier bij onze bestemming zijn.

‘Al waren we dat een kwartier geleden ook al,’ voegt ze er fijntjes aan toe, waarop Huberto begint te lachen. We zijn op weg naar Jodensavanne, een plek in het woud waar in de zeventiende eeuw de oudste synagoge van de Nieuwe Wereld werd gevestigd (en waarop ik achter mijn computer toevallig ook al vanuit de hemel heb ingezoomd). Als we aankomen bij een achenebbisj steigertje springt Huberto met een touw in zijn hand van de boot, maar door een verkeerde beweging laat hij het slippen. Het touw glipt in het water en een kort moment lijkt het of ons bootje door de traag stromende rivier zal worden meegenomen. Daan en ik blijven kalm, maar bij mijn moeder en tante slaat de paniek even toe. Ze slaken beiden een identieke gil en kijken geparalyseerd toe hoe Daan rustig het touw uit het water vist en dit aan Huberto geeft, die het geamuseerd vastknoopt aan een metalen ring. Hierna helpt hij mijn geschrokken moeder en tante uit de boot te klimmen, waarbij me opvalt dat ze zich beiden iets te stevig aan hem vastklampen.

Jodensavanne is een half overwoekerde, net niet aan de jungle prijsgegeven oude ruïne en een veld met verspreide afgebrokkelde grafstenen. Huberto heeft een zak bloem meegenomen; bij enkele graven neemt hij een handje poeder en werpt dit over de stenen, wat geen oud Joods doodsritueel is, maar een manier om de bijna verweerde letters zichtbaar te maken. Door de bloem over een steen te wrijven zien we dat Ester en Meir van Dordt hieronder liggen, een stuk verderop heeft men drie eeuwen terug David Hammelberg begraven en bij een derde graf ontcijfert Huberto de naam Jacob de Mesquita.

‘Hè? Ligt die hier?’zegt Tinus verbaasd tegen mijn moeder. ‘Dat was toch een ex-je van jou?’

Mijn moeder schudt zuchtend haar hoofd en zegt dat ze niet meer aan die naam wil worden herinnerd.

***

Huberto is de afgelopen dagen niet uit onze buurt te slaan en we zijn allemaal giechelig dat hij er is, onze beschermheer, onze reisleider, ons alfamannetje. Hij noemt ons al zijn persoonlijke harem; we wandelen met hem, toeren met hem, drinken met hem en ik heb het idee dat één van de oudere wijfies in onze groep nog veel meer met hem zou willen. Bij een afgebakend stuk strand in de rivier hebben Daan en ik zelfs met hem gezwommen, gade geslagen door Tinus en mijn moeder, die aan de kant bleven zitten (mijn moeder zal alleen het water in gaan als iedereen die haar ziet zwemmen daarna standrechtelijk wordt geëxecuteerd). Huberto heeft uitgelegd dat hij een carboeger is, een nakomeling van een mulat en een neger (een woord dat ik zelf niet snel zal gebruiken, maar waarmee hij geen moeite heeft). Natuurlijk heeft mijn moeder Huberto al op de eerste boottocht uitgebreid geïnterviewd. Burgerlijke staat: tweemaal gescheiden. Ouderlijke macht: over drie kinderen bij verschillende vrouwen. Huidige relatie: meer los dan vast. Surinaamser dan Huberto kom je ze niet snel tegen, aldus mijn tante.

We zitten op het overdekte terras van een Javaans restaurantje van familieleden van familieleden van Huberto. Ook iets wat ik niet had verwacht: dat het eten in Suriname overal uitmuntend is. Mijn tante zegt dat het onmogelijk is om in Suriname slecht te eten: ‘Eten is vaak het enige wat Surinaamse mannen op een dag doen, verder hangen ze een beetje rond terwijl hun vrouwen de heerlijkste gerechten bereiden.’

‘Dat is wel een stereotiep, hoor,’ zegt Huberto. ‘Zó Iekker zijn die gerechten nu ook weer niet.’

Mijn moeder en tante lachen om alles wat Huberto zegt en ook nu gieren ze het uit. Om ons heen zitten Surinaamse gezinnen, stelletjes, jong en oud door elkaar, iedereen lijkt verbonden met elkaar. Bij aankomst werd Huberto vanuit tien hoeken begroet. We kregen geen menukaart want Huberto’s tante ging speciaal voor ons koken. Inmiddels zitten we aan onze derde Djogo, terwijl Huberto’s nichtjes schaaltjes met geurende gerechten op tafel zetten.

Ondanks haar aan haar hoofd vastgeniete zomerhoed is mijn moeder gezond verkleurd; ze straalt van energie.

‘Vertel nou nog eens wat je allemaal meemaakt in het ziekenhuis,’ spoort ze Daantje aan. Mijn zus loopt nu een paar maanden co-schappen en moet daar van mijn trotse moeder aan al haar kennissen verplicht over vertellen.

‘Ze maakt zoveel rare dingen mee,’ zegt mijn moeder tegen mijn tante. Tinus kijkt mijn zus verwachtingvol aan, en terwijl mijn zus met lichte tegenzin wat anekdotes begint te vertellen, blijf ik ongemerkt naar Tinus kijken. Twee dagen geleden kenden we haar nog niet persoonlijk, hoewel ze een belangrijke rol in ons leven speelt. Zelf heeft mijn tante geen kinderen, al heeft ze ze wel ooit gewild, begreep ik van mijn moeder. Mijn tante probeerde rijkelijk laat zwanger te worden, kreeg een miskraam, toen nog een, en toen ze op het punt stond om naar Nederland te komen voor een gecompliceerde bevruchtingsbehandeling klapte haar relatie met Danîl na vijftien jaar uit elkaar. Ze had aanvankelijk geen zin in kinderen van een andere vent, en toen ze die zin wel kreeg was het te laat. Mijn moeder heeft ons. Ik vraag me af hoe ik het zou vinden als Daan uiteindelijk wel kinderen zou krijgen, en ik niet.

‘Een van de mooiste patiënten,’ hoor ik Daan zeggen (mijn moeder en Tinus kijken geamuseerd toe), ‘was de man van mediterrane afkomst, zeg maar een Turk, die ’s nachts rennend het ziekenhuis binnenkwam. Ik zat bij de nachtportier een kop thee te drinken, te wachten op een aangekondigde bevalling. De Turk komt ons schreeuwend tegemoet, krampachtig wijzend op zijn hart. “Au! Au! Au!” schreeuwt hij, zijn wijsvinger duidelijk op zijn hart gericht. “Au! Au! Au!” De nachtportier was vrij nieuw en besloot het zekere voor het onzekere te nemen door de noodknop in te drukken. “Reanimatie in de hall” riep hij. Binnen een minuut komen er van alle kanten gewekte arts-assistenten en verpleegkundigen toeschieten. Blijkt dus dat iemand die rennend het ziekenhuis binnenkomt… helemaal geen hartaanval kan hebben.’

‘Nou, al die artsen boos op jou, want jij had dat natuurlijk moeten weten,’ zeg ik.

‘Eh Meija, op mij worden ze niet zo snel boos, hoor,’ zegt Daan en ze vervolgt: ‘Uiteindelijk ontfermden het nachthoofd en ik ons over de Turk. Hij bleef maar jammeren en wijzen op zijn hart. “Wat is er aan de hand?” vroeg het nachthoofd. “Au! Au! Au!” Glaasje water erbij. Rustig aan. Na twee glaasjes water wordt de man eindelijk wat kalmer. “Wat is er nou aan de hand?” vraagt het nachthoofd nogmaals. “Main vrouw…” antwoordt hij. Wat is er met uw vrouw? “Main vrouw…” jammert hij nogmaals. Met zijn volle hand pakt hij zijn hart beet. “Main vrouw heeft mai vandaag verlaten… Main hart ies gebroeken.” Hij voelde letterlijk pijn in zijn hart.’

Mijn moeder en tante Tinus kijken beiden met een zwijmelblik naar mijn zus. Huberto kijkt naar mij.

‘En toen heb jij die man natuurlijk even getroost?’ zeg ik, waarop mijn zus haar tong naar me uitsteekt.

Er valt een stilte, terwijl Huberto onze glazen Parbo bijschenkt. Ik zie dat Daan ergens op zit te broeden.

‘Mamma,’ zegt ze, ‘wie was eigenlijk die De Mesquita over wie jullie het van de week hadden?’

Mijn moeder zucht.

‘Zie je wel,’ zegt ze tegen Tinus. ‘Je had die naam ook niet moeten noemen.’

‘Hij stond op dat graf, dat is niet mijn schuld. Huberto heeft de naam blootgelegd.’

Hierop begint Huberto verontschuldigend te lachen.

Mijn moeder zegt: ‘Het is gewoon een man die ik heb gekend.’

‘Gekend in de Bijbelse zin,’vult mijn tante aan.

‘In Nederland?’ vraag ik, waarom weet ik ook niet want ik heb geen enkele reden aan te nemen dat het niet in Nederland zou zijn.

Mijn moeder schudt van niet.

‘Hier in Suriname.’

Even is het stil.

‘O, díe Jacob de Mesquita,’ zegt Huberto.

‘Ken je hem?’ vraagt mijn moeder verschrikt’ maar Huberto maakt een grapje.

‘Hier in Suriname…’ herhaalt Daantje.

Schoorvoetend begint Mamma te vertellen, regelmatig aangevuld door Tinus. Mijn ouders waren na vijftien jaar ‘uit elkaar gegroeid’, althans dat was het verhaal dat ze ons tien jaar geleden hebben verteld. Nu horen we dat er veel meer aan de hand was: een feestavond, Borgoe, Parbo, muziek, tante Tinus en haar toenmalige liefde, een toeslaande vermoeidheid bij mijn vader, nog meer Borgoe, nog meer Parbo, mijn ruziënde ouders, mijn vader die aftaait naar hun hotelkamer, mijn moeder die blijft op het feest, mijn tante die mijn moeder voorstelt aan wat vrienden van haar vriend, nog meer muziek, een andere feesttent, vaten Borgoe, kratten Parbo, Onze Drank, Onze Trots, gedans, gezang, gevlooi, gevrij, mijn moeder die ’s ochtends niet in haar eigen hotelkamerbed wakker wordt, het hart van mijn vader.

***

Op onze een na laatste middag lunchen we op het terras van ’t Vat, waar we wachten op Huberto, die ons op de valreep nog zal meenemen voor een rondleiding in Ford Zeelandia. Tinus komt iets later, want ze moet iets afgeven bij haar werk. Op wat eenzame, in de schaduw studerende meisjes na, is het rustig op het terras. Daantje bekijkt de menukaart en bestelt bij een ober een frikadel speciaal. De man verblikt of verbloost niet.

‘Hoe kun je dat nu doen? Hoe kun je nu in Suriname een frikadel bestellen?’ roep ik, nog immer Daans oudere zus. Ze haalt haar schouders op en zegt dat ze het alle dagen op de kaart heeft zien staan en zich niet meer kan inhouden. Tien minuten komt de ober met een gerecht dat in de verte inderdaad wel iets wegheeft van een frikadel. Daan neemt een hap, en begint luid te kreunen (de bulderscène van Meg Ryan in When Harry Met Sally, maar Daans genot is niet gefaket). Ze snijdt een stuk van haar frikadel voor me af. Het lijkt of we hier zijn voor één grote Umwertung aller Werte. Vergeet alle frikadellen die je ooit in je leven hebt gegeten. Nooit meer zal ik in Nederland een frikadel bestellen, want geen zal kunnen tippen aan deze Surinaamse variant. Dit is een frikadel waar God bij masturbeert. Nog voor Daan haar bord leeg heeft, bestellen we er nog drie.

Zes frikadellen en twee Djogo’s later schuift Huberto aan. We hadden anderhalf uur geleden afgesproken, maar dat zegt in Suriname helemaal niets. De tijd waarop je hebt afgesproken is het moment waarop je wellicht gaat overwegen misschien te bedenken wanneer je mogelijk zal besluiten eventueel te vertrekken.

‘Hé, de drie mooiste vrouwen op het ogenblik in Suriname,’ begroet Huberto ons, een openingszin waarmee hij veel goedmaakt.

‘Ik heb slecht nieuws,’ zegt hij somber, aanschuivend bij onze tafel. ‘Ford Zeelandia is vandaag gesloten.’

Komt hij nu mee.

‘Nou, in dat geval,’ zegt mijn moeder opgelucht, ‘bestellen we nog een rondje frikadellen.’

Het bijzondere van Parbo is dat je er nauwelijks dronken van wordt. Anderhalf uur later zijn we gestopt met eten, maar de Djogo’s blijven komen. Huberto drinkt met ons mee, dat scheelt. Bij ’t Vat is het inmiddels veel drukker, de siësta is voorbij, onze bonte een-na-laatste avond kan beginnen. Daan vertelt over haar studie, wat wordt opgepikt door een of andere specialist op het terras, een vriend van Huberto, die op zijn beurt weer een collega naar onze tafel trekt. Dit is Suriname. Iedereen praat met iedereen.

Dan komt, uren te laat, eindelijk Tinus aanwandelen. Ze pakt een stoel en schuift vrolijk aan.

‘Hé, mooie milf!’ roept Daan, een term die, op mij na, zichtbaar door niemand wordt begrepen.

‘Wat is een milf?’ vraagt mijn moeder. Daan is verbaasd dat niemand het begrip kent.

‘Huberto! Jij weet toch wel wat een milf is?’

Hij schudt lachend zijn hoofd.

‘Een milf, een Mother I’d Like to Fuck!’ roept ze over het terras. ‘Een internetwoord van jongens die vallen op de moeders van hun makkers. Een milf is een mooie mamma.’

‘Nooit van gehoord,’ zegt mijn moeder giechelend.

‘Volgens mij zijn jullie dronken,’ zegt mijn tante.

Dat klopt, maar niets dat een paar frikadellen niet kunnen verhelpen. Daan en ik hebben de afgelopen week regelmatig geroepen dat we het casino wel eens willen zien waar Tineke werkt als croupier, maar daar is mijn tante vooralsnog niet op ingegaan.

‘Kunnen we nu niet gaan?’ vraag ik.

‘Ja!’ roept mijn moeder uitgelaten. ‘Laten we gaan gokken! Ik moet toch ook zien waar je werkt voor we teruggaan naar Nederland.’

Tineke probeert ons van het idee af te houden, maar uiteindelijk stemt ze toe, onder de strikte voorwaarde ‘dat we niet zullen schrikken’. We kussen Huberto gedag en vertrekken in Tinus’ terreinwagen.

Het bedrijf heet The Diamond Dream, het ligt drie straten achter ‘het mooiste moderne gebouw van Suriname’ (de Nederlandse ambassade) en ziet er van buiten uit als een sportschool in Oost-Europa, maar dan met palmbomen voor de deur. Tinus parkeert haar auto op een gereserveerde plaats vlak naast de ingang.

‘Zijn jullie er klaar voor?’ vraagt ze, waarna ze ons voorgaat. Paramaribo – een stad met minder inwoners dan provinciegat Utrecht – heeft ongeveer vijftien grote bordelen en dertig casino’s. De Surinaamse mannen, vooral de creoolse, zijn er nogal krassie en de Surinaamse vrouwen, vooral de Aziatische, zijn verslaafd aan gokken.

Schrikken we? Ademloos staan we bij de ingang om ons heen te kijken. In The Diamond Dream lijken beide seksen ruimschoots aan hun trekken te komen. Links naast de ingang staat een lange gogo-bar waaraan enkele vrouwen in stilte een cocktail drinken, blijkbaar wachtend op klandizie; rechts is een grote gokhal met speelkasten, kaarttafels en een paar roulettes. Het rechtergedeelte is afgeladen vol, links zijn er slechts een paar bezoekers.

Mijn moeder, ach god, ze houdt zich groot. Ze kijkt heen en weer tussen de animeermeisjes en de rij eenarmige bandieten. Ik denk dat ze voor het eerst van haar leven in een bordeel is, en dat geldt overigens ook voor Daantje en mij. Volgens mij is ze, ondanks mijn tantes voorwaarde, wel degelijk erg geschrokken. Mijn moeder zegt, met een lege blik ‘Dus hier werk je…’ Ze probeert krampachtig geen oordeel te vellen.

Mijn tante knikt en gebaart ons haar te volgen. Ze loopt naar een deur met een bord ‘Oficina’ en duwt deze open. Erachter bevindt zich een kantoor met een groot bureau en een potsierlijke leren directeursstoel. Aan een veel kleiner bureau in een hoekje zitten twee bewakers in veel te grote uniformen een paar cameraschermen te controleren. Tinus nodigt ons binnen en sluit de deur. De bewakers groeten mijn tante beleefd en kijken verder niet naar ons, wat ik vreemd vind, want wie zegt dat wij hier niet heimelijk de boel verkennen om later de tent te kunnen beroven?

‘Ik geloof dat ik niet helemaal volledig tegen jullie ben geweest, Freek,’ zegt mijn tante tegen mijn moeder, terwijl ze zich laat vallen in de fauteuil. Mijn moeder heeft een wezensvreemde blik. Tinus bekijkt een stapel post op het bureau en zegt achteloos: ‘Ik ben namelijk geen croupier.’

Mijn moeder fronst haar wenkbrauwen en kijkt haar zus afwachtend aan. Mijn tante gebaart dat wij kunnen gaan zitten op een bank bij de muur.

‘O,’ zegt mijn moeder nadrukkelijk. ‘O, Tineke.’

‘Ja,’ zegt Tinus. ‘Ik had het misschien eerder moeten vertellen. Ik ben de eigenaar van deze club.’

Onze monden vallen nu gedrieën open. Alles is altijd…

‘Ik zei toch dat jullie niet moesten schrikken?’

Een serveerster brengt een dienblad drankjes. Mijn moeder zit al een kwartier stupéfait naar mijn tante te staren. Het begint langzaam tot mijn moeder door te dringen dat haar zus, haar oudere zus, een gokbordeel bezit.

Jezus, als oma dit hoort,’ zegt Daantje.

‘Oma hoeft hier niets van te weten en gaat hier ook niets van weten,’ roept mijn tante, terwijl ze de drankjes verdeelt. Ze zegt dat ze regelmatig op het punt heeft gestaan om mijn moeder op de hoogte te brengen, maar dat ze ervoor koos dat wij haar bedrijf eerst met eigen ogen zouden zien, om dan pas te oordelen. Ze heeft The Diamond Dream goedkoop kunnen overnemen van haar ex, als een soort alimentatie-in-één-keer, een goede investering. Na vijftien jaar was hun relatie definitief voorbij, maar Danîl hield nog veel van haar en wilde goed voor haar zorgen.

Mijn moeder begint te jammeren.

‘Door je een bordeel te geven! Tineke, in godsnaam, dat is toch geváárlijk? Hoe zit het met drugsgelden en pooiers en witwassen van crimineel geld en afrekeningen en Bouterse en berovingen en weet ik veel…’

Mijn tante pakt mijn moeder sussend beet en zegt dat zij zich echt geen zorgen hoeft te maken. Ze had ook niet gedacht dat ze ooit een bedrijf als dit zou runnen, maar ze voelt zich er erg senang bij. Ze is een sterke vrouw. Het is juist een voordeel dat ze alleen is. De meisjes willen graag voor haar werken. De vrouwelijke clientèle vertrouwt haar. En daarbij: er zijn in Suriname vele van dit soort tenten, het is legitieme handel.

‘Wauw, dit hadden we eerder moeten weten,’ zegt Daantje, als mijn moeder even zucht in plaats van jammert. ‘Heb je nog stagiaires nodig?’

Je schreef dat je “gelukkig was, tussen het huilen door”!’ roept mijn moeder plotseling. ‘Dat heb je me zelf geschreven!’

‘Natuurlijk heb ik me ongelukkig gevoeld. Ver van huis in een wereld die ik eigenlijk niet kende. En natuurlijk heb ik vaak een harde strijd moeten voeren, maar nu niet meer. Ik heb mijn draai gevonden, Freek. Ik ben hier op mijn plek.’

‘Ja, als hoerenmadam!’

‘Ikzelf noem het liever amusementsondernemer,’ zegt ze, ze omhelst mijn moeder en zegt nogmaals dat ze zich echt geen zorgen hoeft te maken. Ik vraag me af: stel dat ik ooit in een ander land een bordeel zou runnen, zou Daantje mij dan veroordelen?

***

In onze badkamer sta ik me af te drogen, terwijl Daantje zich opmaakt met spullen uit mijn toilettas. Mijn moeder trakteert vanavond een klein gezelschap op een afscheidsdiner-in-stijl en heeft ons, zonder het uit te spreken’ laten merken dat ze verlangt dat wij gesoigneerd aan tafel verschijnen. Mijn moeder geeft voornamelijk etentjes om trots op ons te zijn.

Daan oogt ravissant – haar geblonde haar op haar gebruinde huid – en ze straalt in alle hoeken en gaten van haar lichaam kracht en schoonheid uit. Mijn zus had een studiegenoot die zich in ieder land waar hij kwam tenminste één keer wilde vermeien met een meisje, alsof hij overal op aarde een seksueel geurspoor wilde achterlaten.

‘Het is natuurlijk kinderachtig ego-machogedrag,’ zegt Daantje met schorre stem, ingespannen haar wimpers brushend, ‘maar ik snáp het wel.’

‘Hm-mm.’

‘Ik kan nu bijvoorbeeld Zuid-Amerika bijkerven in mijn holster.’

‘O, dat vind ik echt een mooie romantische beeldspraak,’ zeg ik.

Daan is gisteravond, na ons bezoek aan The Diamond Dream, nog gaan dansen met Tycho en een paar van zijn collega’s. We hadden met hen afgesproken bij ‘t Vat en ik wilde ook mee, maar mijn moeder was zo ontdaan over tante Tinus dat ik besloot bij haar te blijven. Vanmorgen lag Daan niet naast me. Het had haar om half vier ’s nachts geen goed idee geleken om Tycho mee naar onze hotelkamer te sleuren, en dus ging ze mee naar zijn appartementje boven een winkel met tweedehands stofzuigers.

‘En? Lekker bijgekerfd?’

Daantje pakt mijn stift, tuit haar mond tot een grote O en maakt haar lippen rood.

‘Het gekke is…’ zegt ze, waarna ze een paar keer een zuigend smakgeluid maakt, ‘dat ik dus in Nederland niet snel met hem mee naar huis zou gaan. Hij is best aardig, maar… nou ja, met sommige jongens komt dat er gewoon niet van. Hier in Suriname is dat anders, en dat weet hij ook. En omdat hij dat weet, gedraagt hij zich dus een stuk zelfverzekerder en leuker. Als hij zich in Nederland zou gedragen zoals hij hier in Paramaribo doet, dan…’

‘Had hij al lang in je holstertje mogen kerven.’

Ze stopt mijn lippenstift terug in mijn toilettas.

‘Weet je,’ zegt ze, voordat ze de badkamer verlaat,’jij doet altijd zo banaal over liefde.’

Ze steekt haar hoofd terug om de deur.

‘En trouwens, over romantiek gesproken, Tycho vertelde dat de liefde bedrijven in het sranan tongo boeke heet. Even boeke boeke doen.’

‘Boeke boeke…’

Daan knikt.

Jaha, een belezen volkje, die Surinamers.’

Een gedekte tafel in een mooie hoek van het terras van het Torarica, met uitzicht op de rivier. Het laatste Surinaamse avondmaal van mijn moeder met Tinus en haar vriendin Liza, Huberto en zijn vriend Ramon, die ik deze vakantie nog niet eerder heb gezien, Daan en haar nieuwe liefde Tycho, die blijkbaar al meteen mag mee-eten. Aan tafel komt mijn moeder niet meer terug op The Diamond Dream. Ze ziet nog steeds pooiers, witwassers en corrupte politieagenten op de weg, maar ze lijkt zich erbij te hebben neergelegd. Begrijpen doet ze het nog niet. Vanmorgen hebben zij en Tineke een lang gesprek gehad, mijn tante heeft haar rondgeleid in haar bedrijf en zelfs heeft mijn moeder een paar van Tinekes meisjes ontmoet. Twee van hen bleken ouder dan mijn moeder. Later vroeg ik of ze het niet op een bepaalde manier ook fascinerend vindt of zelfs spannend. Ze antwoordde: ‘Vroeger misschien wel. Toen ik jouw leeftijd had.’ De ontdekking heeft onze vakantie in ieder geval gedenkwaardig gemaakt.

Mijn moeder heeft een paar flessen Californische Sauvignon Blanc laten brengen en brengt een toast uit.

‘Je mag het natuurlijk niet hardop zeggen,’ zegt ze toch bepaald hardop, ‘maar waarom hebben we dit land ooit onafhankelijk laten worden? Op Suriname!’

Alle acht steken we de glazen in de lucht.

‘Ja Jezus!’ roept mijn zus, als iedereen een slok heeft genomen. ‘Wat hadden we nou afgesproken? Jullie zijn zo fout bezig. Aankijken! Jullie moeten elkaar aankijken. Zeven jaar slechte seks voor jullie allemaal! Geen goede boeke!’

Er wordt aarzelend gelachen. Tante Tinus legt aan onze niet-familieleden uit wat Daantje bedoelt, waarna we opnieuw onze glazen pakken om nogmaals te proosten’ nu met veelvuldig oogcontact.

‘Betekent dit nu dat we zeven jaar goede seks hebben?’ vraagt Huberto.

‘Dat hangt van jou af,’ roept mijn zus.

‘Hoor je dat, Huberto?’ zegt mijn tante. ‘Dat hangt van jou af.’

De warme avondwind blaast kalm door een grote tamarindeboom. Op het terras bij de Pier, hier vijfhonderd meter vandaan, speelt een salsaband, waarvan de klanken in slow motion naar ons toe drijven. We horen dat er wordt gedanst en meegezongen, maar aandrang om mee te dansen voelen we niet, daarvoor zitten we te loom en te tevreden aan tafel. Na vier gangen overdonderende Surinaamse gerechten heeft mijn moeder Borgoe en Djogo’s laten komen. Huberto en Ramon roken een sigaar, Daan zit bij Tycho op schoot. Huberto en Ramon hebben, na grote sociale druk van mijn moeder en tante, inmiddels een paar Surinaamse liedjes gezongen. Aanvankelijk was het aandoenlijk, de aanblik van twee zingende mannen, maar het mondde uit in een voor ons moeilijk te volgen maar blijkbaar hilarische spraakverwarring. Huberto zong een onschuldig kinderliedje, waarbij Ramon hem aanvulde met een schunnige variant die alleen volwassenen kennen. Ik begreep dat het liedje ging over een meisje dat het goed vindt dat een man naast haar gaat zitten, als hij maar niet haar knie (kiendie) aanraakt. In de versie van Ramon mocht de man niet aan haar bobbi komen. Iedere keer als hij het woord bobbi riep, kresen de Surinamers aan tafel het uit van de lach. Bobbi, echt een giller, betekent namelijk borsten.

Na de samenzang vermaken de ouderen zich een tijd lang met het gezelschap van de jongeren en onderwerpen zij ons aan een goedbedoeld kruisverhoor. Wat zijn onze doelen in het leven? Wat vinden wij van Suriname? Waarom rookt een arts-in-opleiding zo veel? Waarom slapen wij zo lang uit? Voel ik iets bij de liefdesscènes die ik moet spelen? En wat als ik verliefd word op een tegenspeler? Worden we niet moe van iedere dag internet? Wie is Tycho? Wat doen zijn ouders? Wat vindt hij van het leger studenten in Suriname? Is hij niet bang voor de genitale-wrattenbrigade? Weet híj dan misschien wat een milf is? Is hij verliefd op Daantje?

Op deze laatste vraag reageert mijn zus hoofdschuddend.

‘Mamma, alsjeblieft,’ zegt ze zuchtend. ‘Ik vraag jou toch ook niet waarom je je nog niet hebt vergrepen aan Huberto?’

Hierop schatert Tinus over het terras, terwijl mijn moeder quasi-geïrriteerd haar ogen sluit. Huberto zelf vult nog maar eens onze glazen Parbo bij. Dan vraagt mijn tante of er toch iemand zin heeft om te gaan dansen.

‘Kaseke kawina!’ roept haar vriendin Liza.

‘Oftewel: schud je lichaam, draai je heupen!’ vertaalt Tinus, die gaat staan, een paar danspasjes maakt en begint te zingen: ‘Laat maar lekker draaien! Steeds meer in de wasmasjien! Kleine wasjes, grote wasjes, doe ze in je wasmasjien!’

‘Tycho,’ zeg ik, ‘sorry dat je hier deelgenoot van moet zijn.’

‘Kom Freek, we gaan dansen!’ roept Tinus naar mijn moeder die vrolijk terugroept dat ze echt helemaal geen zin heeft om naar de feestende meute te gaan.

‘Ach mam, lekker dansen! Jij bent toch ook wel eens krassie?’ roept mijn zus.

‘Wat is krassie?’ vraagt mijn moeder, waar het Surinaamse deel weer om moet schateren.

‘Ik heb een beter idee,’ zegt mijn moeder plotseling, en haar ogen beginnen te stralen. Verwachtingvol kijken we haar aan. Ze zegt: ‘Laten we gaan zwemmen!’

En de stilte die hierop volgt kan ik niet anders omschrijven dan als een hele grote beat. Mijn moeder, die zwemmen haat, wil zwemmen.

‘Hoe stel je je dat voor, Freek?’ vraagt mijn tante lachend. Mijn moeder imiteert het dûh-geluid dat Daan vaak maakt en zegt, glimlachend als een jonger zusje: ‘Gewoon, dat we naar het zwembad rennen en erin springen.’

‘Met je kleren nog aan?’ zegt Tinus.

‘Ach, dat droogt zo weer op.’

Hierop springt Daantje uitgelaten van Tycho’s schoot en rent naar het zwembad. Mijn moeder en tante rennen haar achterna, gevolgd door Huberto en Liza.

‘Dit doen ze normaal nooit hoor,’ zeg ik tegen Tycho en Ramon, alsof ik het over bijtende hondjes heb.

Het water is helblauw verlicht. Er zijn geen stagiaires meer in de grote ronde pool, al zitten er een paar te zoenen op strandstoelen langs de rand. Het tropisch hedonisme in praktijk: mijn halve familie ligt schaars gekleed in het bad (wat zal mijn oma trots zijn). Ze zwemmen elkaar met korte identieke gilletjes achterna. Aan de kant staat de rest van het gezelschap te schateren. Daantje begint water naar Tycho te spetteren en roept dat hij er in moet komen en ook Huberto en Ramon worden aangespoord. Ze lachen uitgelaten, al zie ik Ramon denken: maffe Nederlandse wijven. Tinus zwemt naar de kant en probeert een been van McDreamy Huberto te pakken. Hij doet een stap terug, trekt rustig zijn slippers, broek en overhemd uit, werpt deze op een strandstoel, en duikt in het water. Tycho kijkt mij aan en zegt: ‘Nou, het moet dan maar,’ waarna hij in het bad springt, zonder zich eerst uit te kleden. Daantje zwemt meteen naar hem toe en omarmt hem. Ook Tinus’ vriendin Liza heeft weinig aansporing nodig; ze neemt een aanloopje en maakt zelfs een bommetje. Bij Tinus en mijn moeder is intussen grote hilariteit, want het water heeft bij Huberto’s duik per ongeluk zijn boxershort afgestroopt. De bordeelhoudster en de moeder zwemmen om hem heen en hinderen hem bij het fatsoeneren van zíjn kledingstuk. Huberto, de grote glanzende carboerger, kan twee vrouwen tegelijk niet aan, of zo laat hij het althans overkomen. Mijn moeder worstelt met zijn rechterarm, terwijl Tinus steeds half onder water duikt. Dan krijgen de milfen mij in de gaten en Daantje ziet mij ook.

‘Kom er in!’ roept ze, maar als ik me lachend verontschuldig klimmen mijn tante en zus uit het water. Er is geen ontkomen aan: ze omsingelen me, grijpen me vast en trekken me naar bad. Verzetten heeft geen zin, ik laat me erin gooien. Het water is lauw en fris tegelijk. Als ik boven kom probeert mijn moeder me te vatten. Tinus en Daantje zwemmen naar ons toe en pakken ons beet. Tycho omhelst Daantje van achter, mijn moeder heeft haar arm om Huberto. Als er zoiets zou bestaan als Google Earth By Night zou dit voor de satelliet een goed moment zijn om af te drukken en in te zoomen. Het vrolijke diamantgespetter zal oplichten in de beloftevolle Surinaamse nacht.

Eind.

Verantwoording

Het verhaal Zeven jaar goede seks verscheen in 2007 als podcast bij Viva.

Drie Nederlandse vrouwen ontdekken Paramaribo. Over Djogo’s, dansen en Boeke Boeke.

Deze pocket hoort bij Viva 30, 2007

Speciaal voor VIVA geschreven door Ronald Giphart

Titel: 7 Jaar goede seks

Schrijver: Ronald Giphart

Jaar: 2007

Uitgave: Viva

Druk: 1ste (2007)

Pagina’s: 42

Afmetingen: 17 x 11 x 0,4 cm

Type: Paperback

Zeven Jaar Goede Seks (2011)

Kort verhaal, Ronald Giphart, VIVA 30, 2007

Zeven jaar goede seks, een literair juweeltje geschreven door Ronald Giphart, speelt zich af in het sensuele Paramaribo. Na elkaar tien jaar niet gezien te hebben, gaan twee zussen met hun moeder op bezoek bij hun tante in Suriname. Daar werkt de gids Huberto als katalysator voor erotische fantasie. Een van de dames blijkt al jarenlang een geheim te hebben en onthult dit.

Titel: Zeven jaar goede seks

Schrijver: Ronald Giphart

ISBN: 9789085161998

Jaar: 2011

Druk: 2de (2011)

Uitgever: B for Books B.V.

Druk: HooibergHaasbeek, Meppel

Redactie: Margot Engelen

Auteursfoto: Keke Keukelaar

Reeks: Literaire Juweeltjes

Pagina’s: 63

Afmetingen: 15,6 x 10,7 x 1 cm

Type: Hardcover