De Koffer In. Vakantieliefdes kunnen kort en hevig zijn, maar kunnen ook uitgroeien tot levenslange liefdes. Maar wat blijft er over van de passie als je eenmaal weer thuis bent? Wat komt er van de plannen om te schrijven en elkaar snel weer te ontmoeten? Vakantieliefdes vormen een grote inspiratiebron voor schrijvers. Vijftien Nederlandse en Vlaamse topauteurs schreven er een verhaal over, en Arnon Grunberg schreef een pakkend voorwoord.

De koffer in

By hans, 17 januari 2015

Ik ook van jou (fragment)

Lekker wakker worden. Ik doe de rits van de benauwde tent een stukje open en staar naar buiten. Op nog geen drie meter van de heilige plek waar Silke en ik een paar uur geleden nog zeiden dat we elkaar eigenlijk maar nooit meer los moesten laten, heeft nu een bakker op een behangerstafel allerhande broodwagen uitgestald voor dikke en schreeuwende campingbewoners. Raar land. Door de spleet zie ik ook Fräser en Nadine zitten (zij tussen zijn gespreide benen en met haar rug naar hem toe); samen eten ze een enorme rozijnenkrakeling.

Silke slaapt nog (argeloos! ongerept! wereldpoëzie!) maar ik maak haar wakker als ik de rits van de tent helemaal opentrek. Ze citeert een klankgedicht en draait zich morrend om.

Ronald groet ’s morgens de dingen. Fräser steekt kort zijn hand op, Nadine lacht heel vriendelijk. Ik kruip uit de tent, rek me uit en gelukkig hoor ik achter mij een randdebiel weer eens een pain-de-stock bestellen, want anders had niets me ervan weerhouden te verzuchten dat het leven het waard is om geleefd te worden.

Dat is het helemaal niet!

Fräser neemt een duik in de sterke stroming in het stuk rivier voor de camping. Toen de krakeling op was, is Nadine bij Silke in de tent gekropen, terwijl Fräser mij heeft meegemaand voor eenzelfde ochtendmarteling als gisteren.

‘We moeten lullen,’ klinkt het verkrampt over het water, ik maak mijn polsen maar weer nat en softe zwakkeling die ik ben, spring ik Fräser achterna. Er is een vriend in nood.

‘Ronald, het is kut. Ronald, ik ben met haar naar bed geweest.’

Alsof honderdduizend ijskoude nagels langs mijn lichaam zijn getrokken voelt het als ik blijk niet dood te zijn.

‘Shit Edgar, had jij condooms dan?’ roep ik bezorgd of verontwaardigd, als ik me enigszins hersteld heb.

‘Zij had condooms.’

‘O.’

‘Kut, Ronald,’ zegt Fräser, ‘kutkutkutkut.’

De stroming drukt ons in een rustiger keerwater.

‘Was het kut?’ vraag ik bibberend.

‘Nee, het was niet kut, helemaal niet: het was groots. Echt. Onmiddellijk nadat we jullie gisteravond dropten en zagen dat jullie in een verkeerde richting liepen, zijn we snel terug naar de camping gelopen. Verdomme, ze was zo opgewonden, de schuchtere Nadine, naïeve lieve Nadine; stille wateren hebben diepe gronden. Jongen, ik heb moeten putten uit bijna het gehele GROTE APPARAAT FANTASTISCHE LIEFDESTECHNIEKEN VAN EDGAR FRÄSER. Ze lag in de tent in het Frans te reutelen, Ronald, te schreeuwen. Op een gegeven moment kwamen de buren op de tent trommelen en vragen of het wat rustiger kon. Oh Fräser, amène-toi, mec et montre-nous ta queue. Oh Edgar, tu pourras lécher ma chatte. Distends-moi le canal avec ton piston. Je veux le sentir… baise-moi. Ik dacht daar, in het donker, ik dacht aan wat Humbert Humbert schreef. “Seks is slechts de slavin van de kunst”, ik dacht, onthouden wat ze allemaal roept, onthóuden voor als ik het straks thuis allemaal in een verhaal ga persen. Het probleem is echter dat ik nu al weet dat ik geen enkele studente Frans zal durven te vragen om de accentjes even op de goede plaats te zetten. Oh Fräser, tu peux me baiser comme tu veux, je suis comme une chienne en chaleur. Oh Edgar, tu es un baiseur de fond? Baise ma moule, Edgar. Oui, oui, continue. Mets-la moi à fond, je veux sentir ton manche raide et brûlent.

‘Als het dan zo leuk was, begrijp ik niet waarom je zo ostentatief “kutkutkutkut” roept over de rivier.’

Fräser zwijgt een lange tijd.

‘Samarinde. Om Samarinde, wie anders? Ik werd vanochtend wakker, Nadine hield mijn harde bâton zacht strelend in haar hand, en er schoot door mijn hoofd: “Ik zeg alleen maar dat ik jou trouw blijf.”’

Raar en pijnlijk allerlei grote stenen ontwijkend strompelen we uit het water, we moeten een stuk terug lopen eer we weer op een pad komen.

‘Overspel, verdomme, ik heb overspel gepleegd. Ik doe er pathetisch over maar ik vind het werkelijk klote. Zit ik met Nadine een krentenbol te eten, doet ze heel verliefd en teder, vraagt ze of ze naar Nederland mag komen, informeert ze of er in Nederland toevallig nog artsen nodig zijn; denk ik tegelijkertijd alleen maar aan Samarinde. Uitgerekend aan Samarinde. Wat moet ik nou doen? Nadine is leuk, het was een fantastische nacht, maar Samarinde is nummer één, mijn uiteindelijke geliefde. Misschien reageer ik overemo… emo… overdreven, maar ik kies voor Samarinde.’

‘Wat heb je tegen Nadine gezegd?’

‘Niets. Dat Nederland geen tropenland is.’

We lopen over de camping.

‘Oh Fräser, ta queue. Mets-la-moi dans la bouche, je veux la lécher et la sucer. Ouahh, le foutre. Gluant. Crèmeux. Excitant. Laisse-moi voir ton foutre, viens, iaisse-le eouler, jute, pompe, ouahh, quel spectacle…’

Ze is een morgenmuffel, zegt ze en ze jaagt me uit haar tent. Iemand met een ochtendhumeur. Met een nors gezicht komt ze naar buiten en zonder Fräser te groeten loopt ze met haar toilettas naar het wastafelwandje.

‘Zo is ze iedere morgen: zegt Nadine tegen mij.

Nadine en Silke moeten vandaag vijfendertig kilometer kanoën naar de plaats Souillac, want hun tentspullen worden door Safaraid daarnaartoe gebracht. Fräser en ik hoeven vandaag slechts twaalf kilometer te varen om bij onze eindbestemming te komen: Saint-Sozy. Onderweg van onze ochtendduik terug naar de tenten hebben Fräser en ik het erover gehad of we een paar dagen eindeloos geluk aan deze kanotocht zullen vastplakken (mijn plan), of dat we in Saint-Sozy de kano de kano laten en stoppen (Fräsers plan). Fräser weet dat nog meer nachten met Nadine nog meer overspel betekent; en één keer is geen keer. Hij vindt het rot voor mij, maar doet een beroep op onze vriendschap. Hij weet het: hij vlucht, maar hij kent zijn zwakheid en wil voor Samarinde kiezen. Hoewel het me bijzonder tegenstaat schik ik in. We laten straks de kano de kano.

Omdat het al bijna middag is, moeten de meisjes vrij vlug weg, want anders halen ze in hun tempo Souillac nooit voor zes uur. Silke is niet meer morgenmüfflig en terwijl ze haar spullen bij elkaar raapt, kust ze me een paar keer vlug. Ze wordt driftig als ze haar tent niet in de tentzak krijgt, maar ik mag niet helpen want ze kan het alleen.

Ik wil gelijktijdig met de meisjes vertrekken, misschien nog een uur of wat met ze meevaren, maar op enorm aandringen van Fräser besluiten we toch op deze camping te blijven en het rustig aan te doen. Ik koop de laatste broodjes van de bakker; we ontbijten snel; we vertellen Nadine en Silke dat we straks in Saint-Sozy onze kano definitief inleveren en dat we ze zo dadelijk zullen uitzwaaien. Nadine vindt dit helemaal niet leuk en Silke zegt dat we goed op konden schieten met ons vieren.

Het is goddomme afgelopen: we wisselen adressen uit.

We helpen de meisjes met hun tonnen en zwemvesten, en bepakt en bepeddeld staan ze plotseling, zomaar, klaar om te vertrekken. Het onafwendbare einde van een vakantieliefde is een voldongen feit; maar dit gaat wel erg snel. Silke omhelst me en kust me zacht. Nadine doet moeite om niet te huilen en ze begrijpt niet waarom wij niet met hen mee varen. Fräser veinst dat hij luchtigheid veinst, hij maakt wat grappen en zegt dat hij nog vaak aan Nadine zal denken.

Silke zegt tegen mij: ‘We hebben een mooie eendaagse liefde gehad; in andere tijden en op andere plaatsen zouden we lovers geweest zijn, dat weet ik zeker.’

Ik knik en we kussen voor de laatste maal.

Fräser en Nadine kussen ook. Nadine lacht en snottert.

De meisjes stappen in hun kano en meren af.

Nadine roept dat ze Fräser liefheeft.

Silke wijst lachend naar mij en gebaart hetzelfde.

Fräser en ik blazen handkussen.

Ze varen weg zonder hun zwemvesten aan.

We zwaaien ze na. Fräser legt een hand op mijn schouder. Hij zegt: ‘Sorry’, en: ‘Ik denk aan Samarinde.’ Die mij óók lief is en dus knik ik en besluiten we dat we maar uitgebreid gaan ontbijten, met patat en Nederlandse mayonaise, dat we hier en daar een argeloze Fransman in elkaar gaan slaan, om vervolgens rustig naar Saint-Sozy te varen.

We zijn ze kwijt, het is een feit.

Een uur later zitten we weer op de rivier, die vergeleken met gisteren wat rustiger geworden is. Grote Navigator Edgar Fräser vindt dit toch wel jammer. Jong, nutteloos, en tijdelijk uit het veld geslagen maar over het algemeen gelukkig, praten we over liefde en literatuur.

‘Ze zei: “Ik hou van je”, dat zei ze. We aten samen die krakeling. Ik zei: “Mooie, lieve Nadine, hoe prettig het ook was, voor zo’n ultieme bezegeling is wel wat meer nodig dan één liefdesnacht.” Ze zei: “Nee, ik weet het gewoon, ik hou echt van je.” Ik zei: “Nadine, don’t be the loose end of a one-night stand.”’

Fräser zucht.

‘Kijk, en ik vind haar ook leuk. Maar Samarinde dan. Principieel vind ik dat iedereen het altijd met iedereen zou mogen doen; maar pragmatisch vind ik overspel verdomde moeilijk. Ken je De voyeur van Moravia? Daarin vertelt een vrouw aan haar man (met wie ze iedere dag op hoofse, zedige, maar bevredigende wijze de liefde bedrijft), dat ze zich geregeld laat pakken door een andere man, die haar van achter neemt, en haar uitscheldt en bijna wurgt. De woede die ik voelde toen die vrouw dat vertelde.’

‘Ik had hetzelfde bij Kaplan van Leon de Winter. Die vrouw van die diplomaat die er zo van overtuigd is dat haar man overspel pleegt, dat ze het zichzelf ook toestaat. Als dan blijkt dat ze zich heeft vergist en haar man hondstrouw is geweest, gaat haar overspel gewoon door. Ze luncht in restaurants en gaat later met wildvreemde, piepjonge obers naar bed.’

‘Moedeloos word ik daarvan. In een Viva zag ik een advertentie van een vrouwenhulpjespostorderbedrijf. Artikelnummer honderdduizendzoveel: Gouden kunststof Ben-Wa-balletjes. Twee balletjes die je draagt in je vagina en die, als je je beweegt, door kogeltjes in de balletjes, een vibrerend en erotisch effect geven. Balletjes die je gewoon op straat of tijdens je werk kan dragen. Doorsnede per bal: 3.5 cm.

Attenoie, zeg. Gouden kunststof Ben-Wa-balletjes. Later liep ik over de Oude Gracht en verdomd dat ik iedere serveerster, iedere caissière, alle vrouwen ervan verdacht in het geniep gouden kunststof Ben-Wa-balletjes te dragen. Maar goed, dit even helemaal terzijde. We hadden het over overspel. Over de bevrediging van geile lusten.’

‘Eén keer heb ik heel erg misbruik gemaakt van “overspel”. Dat was met Rocco, die ik ontmoette op een gezamenlijk oudejaarsfeest voor het personeel van het Mexicaanse restaurant waar Reza werkte en het Argentijnse restaurant waar ik werkte. De restaurants hadden dezelfde eigenaar en dat bleek ook het enige te zijn dat ze gemeen hadden, want het hele feest lang bleven er twee groepen bestaan, die nauwelijks met elkaar omgingen. Als de Mexicanen dansten, stonden de Argentijnen bij de bar, en vice versa. Het was erg gezellig.

Rocco was een kok van de Mexicaan en Caroliene van de Argentijn wees me erop dat Reza van de Mexicaan “heel de tijd” met hem stond te praten.

“Dat is toch jouw vriendin?” vroeg Caroliene.

Toen het twaalf uur werd – we stonden buiten op het terras te wachten op het vuurwerk van onze baas – zoende Reza Rocco als eerste, maar ze werd boos van jaloezie toen ze van een handlangster hoorde dat ik als eerste Caroliene had gekust. Later bij de toiletten maakte Reza een scène en beet me aangeschoten toe dat nu wel bewezen was dat ik met Caroliene overspel had gepleegd. Ik ging er niet op in.

Weer later kwam Rocco naar me toe. Klein, dik en stinkend naar zweet en guacamole. Hij stelde zich niet voor, maar was wel overvriendelijk. Reza kwam bij ons staan, en Rocco zei dat ik een hele leuke vriendin had en dat ik maar goed voor haar moest zorgen. Hij wist zeker dat Reza en ik heel gelukkig zouden worden, met kinderen en zo, en kijkend naar Reza wist ik zeker dat zij verliefde gevoelens voor hem koesterde. Godzijdank dat ze verliefde gevoelens voor hem koesterde, Fräser.

Bang dat Reza zichzelf iets aan zou doen als ik het plompverloren uit zou maken, prees ik Rocco, aan het nieuwjaarsmiddagontbijt (in ons tweepersoonsbed, samen met Kafka), en ik zei dat ik hem echt heel erg aardig vond. Reza was blij dit te horen en ze vertelde aarzelend en onzeker dat ze “per ongeluk” een keertje met hem had staan zoenen, na afloop van het werk. Per ongeluk staan zoenen. Ik vroeg me af waar ze het lef vandaan haalde, maar ik zei dat dat toch helemaal niet erg was, ja zelfs in een eerlijke relatie mogelijk moest zijn. “Echt?” vroeg Reza. “Echt. Moet kunnen.” Reza was blij dat ik zo begrijpend en gespeend van jaloezie reageerde. Een week later vertelde ze “heel eerlijk” dat ze “per ongeluk” met Rocco had gevreeën, wat ik wederom vergoelijkte – en weer een week later dat ze “per ongeluk” met hem naar bed was geweest.

Waarop ik het uitmaakte, natuurlijk.’

‘Natuurlijk.’

En het gekke was dat vanaf dat nieuwjaarsontbijt Kafka niets meer wilde eten, en op de dag dat ik het eindelijk uitmaakte, ging hij dood.

Bij leven en welzijn kroop Kafka in mouwen, verstopte zich achter Reza’s bank, en ook probeerde hij zich geregeld van het leven te benemen door in elektrische draden te bijten. Als je Kafka uit zijn kooi wilde pakken, was hij lang en smal en spartelde hij hevig; als hij echter in je armen lag, werd hij zacht en dik en bromde hij. Eigenlijk was Kafka verslaafd aan aaien, vooral aan de strelingen van Reza. Soms zei Reza dat ze misschien wel evenveel van Kafka hield als van mij.

Rare cavia. Nadat Reza Rocco had ontmoet en min of meer op mijn aandringen met hem begon te klooien, at Kafka niets meer en liet hij zich zelfs zonder tegen te stribbelen uit z’n kooi tillen. Kafka werd magerder en magerder; een injectie van de dierenarts hielp niets. Kafka zou doodgaan, dat was duidelijk – maar zijn timing was ongelofelijk en ondankbaar vanwege de enorme platitude die zijn dood symboliseerde.

Met het verstijfde keiharde lichaampje van het dode konijn van mijn zusje in gedachten beloofde ik de toch al wanhopige Reza dat ik Kafka’s lijkje zou opruimen mocht hij, nee mócht hij Reza, komen te overlijden. En toen hij, op de ochtend dat het uit ging tussen Reza en mij, inderdaad bewegingloos in zijn kooi lag, pakte ik hem met een plastic tas om mijn hand en liet ik hem verdwijnen in een vuilniszak, samen met zijn grind, zijn zaagsel en zijn voer. Reza bleef huilend op haar kamer achter.

Bij het aanrecht in de keuken zocht ik een strookje om de vuilniszak dicht te binden, toen ik uit de zak het zwakke, onregelmatige geritsel van grind hoorde. Waren dat steentjes die door de zwaartekracht bewogen, of waren het de laatste stuiptrekkingen van Kafka, die nog niet helemaal dood was en voor zijn leven vocht? Ik luisterde gespannen naar de zak, en af en toe meende ik een zacht knisperen te horen. Mijn gemoed schoot vol: ik was in tweestrijd. Moest ik de zak openen en Kafka op zijn lange, eenzame tocht naar De Uiteindelijke Streler steunen door hem te koesteren en te wiegen, of moest ik aan zijn lijden een einde maken?

Dat laatste heb ik maar gedaan en goddomme zeg, Reza’s zwartgallige melancholie, het aflopen van onze liefde en Reza’s snijdende verdriet: uiteindelijk heb ik alles geroerd en woelig, maar met droge ogen gadegeslagen – toen ik echter de vuilniszak met Kafka een aantal maal flink hard tegen het aanrecht stootte, heb ik, heel onvolwassen en onbenoembaar treurig, zeker vijf minuten staan janken.

Enfin, toen ik uiteindelijk vanuit de vuilniszak met Kafka niets meer hoorde ritselen, zette ik de zak op het ondergesneeuwde balkon. Kafka was dood, het was uit tussen Reza en mij, Reza deed waanzinnig hysterisch – en om alle gezeik te ontlopen besloot ik twee weken naar Soest te gaan. Vlak voordat ik wegging, kwam ik Reza op de gang tegen; ze zag mijn weekendtas en vroeg snotterend en pathetisch of ik haar ging ‘verlaten’. Door haar gesnif heen moest ze hier zelf ook om lachen. Ik liep de trap af en ze vroeg iets minder pathetisch of ik haar in de steek liet. Ik deed de voordeur open, terwijl ik alleen maar gemeen naar boven kon roepen: ‘Je hebt Rocco toch?’

Waarop Reza me toesnauwde dat ze al wéken met hem naar bed ging, en al máánden met Tino.

‘Rotwijven,’ zegt Fräser. We peddelen nu rustig over een prachtig stuk Dordogne; rechts varen we langs een stil, donker bos en links langs een steile kalksteenwand waar groepen jongeren aan het ‘abseilen’ zijn. De term ‘abseilen’ kende ik niet, maar Fräser legt het me uit. Abseilen is het volkomen nutteloze, met touwen sprongsgewijs afdalen van een helling.

‘Je houdt overigens je hart vast als je je voorstelt hoe een eerste de beste Tom van Deel het begrip “abseilen” gebruiken zal als beeldspraak; als metafoor voor het leven of voor liefde, of nog erger, voor het schrijven van poëzie. Maar goed.’

We zwijgen en kijken naar de abseilers. Dan zegt Fräser: ‘Het is dat ik zo immens vertwijfeld en wellicht verdrietig ben, want anders zou ik je zeker hebben uitgenodigd om mij te vergezellen bij het beklimmen van deze heuvel en ook een glijsprong te wagen.’

Ik draai me naar Fräser om.

‘Godzijdank, Edgar, dan is dat overspel van jou toch nog ergens goed voor geweest.’

DAN:

Het is Fräser die ze ontdekt, in de verte onder een viaduct: Silke en Nadine in hun gele kano. Nadine draagt nog steeds het T-shirt met MORE FUN. Ik rek me uit en kijk enthousiast over het water. Alles is veel voor wie niet veel verwacht. Fräser zegt dat we maar niet lullig moeten doen en gewoon naar ze toe moeten varen. Hij is op het eind niet zo aardig geweest tegen Nadine, vindt hij.

We peddelen snel en komen dichterbij, maar ze zien ons nog niet. Zij varen uiteraard in een ellenlangdradig meisjestempo. Vlak voor het viaduct ligt er aan de linkeroever van de rivier enorm veel kroos in het water, waarin kleine wittewaterbloempjes groeien. Ik zeg Fräser de kano in het kroos te manoeuvreren, ik leg m’n peddel in de boot en ik pluk een tiental witte bloemetjes, die nog het meest op madeliefjes lijken. Ik draai me om naar Fräser, die ook een bosje heeft geplukt. Dan varen we uit het kroos met een paar stevige halen, onze boot glijdt pal langs de boot van de meisjes, Nadine slaakt een gilletje, en Silke richt zich verrukt op. Onmiddellijk bieden Fräser en ik ze onze witte minibossen aan. Fräser aan Nadine, ik aan Silke.

‘Dan wel geen grote bos bloemen,’ zeg Fräser, ‘maar in essentie is het een bouquet.’

Glimlachend nemen de meisjes de bloemetjes aan.

Silke legt haar been over de voorsteven van onze boot.

Gevieren varen we verder.

Eind.

Vakantieliefdes kunnen kort en hevig zijn, maar kunnen ook uitgroeien tot levenslange liefdes. Maar wat blijft er over van de passie als je eenmaal weer thuis bent? Wat komt er van de plannen om te schrijven en elkaar snel weer te ontmoeten? Vakantieliefdes vormen een grote inspiratiebron voor schrijvers. Vijftien Nederlandse en Vlaamse topauteurs schreven er een verhaal over, en Arnon Grunberg schreef een pakkend voorwoord.

De Koffer In is de ideale bundel om mee op vakantie te nemen; om te lezen op het strand of op een zomers terras, maar ook na je vakantie weemoedig van na te genieten. De Koffer In past in elke koffer.

Titel: De koffer in

Sub titel: Nederlandse verhalen over vakantieliefdes

Samenstelling: Esther Hendriks en Vincent Schmitz

Voorwoord: Arnon Grunberg

ISBN: 9046141241

Jaar: 2006

Druk: 3de

Uitgever: Pockethuis in collegiale samenwerking met Uitgeverij Prometeus

Omslag: Erik Prinsen, Venlo

Pagina’s: 216

Afmetingen: 15 x 174 x 114 mm

Gewicht: 145 gram

Type: Paperback

Inhoud:

  • Arnon Grunberg – De zeven wetten van de vakantieliefde. Woord vooraf
  •  Manon Uphoff – Vlees
  • A.F. Th. van der Heijden – Een verlamde minnaar
  • Janneke Jonkman – Zeldzaam zeewier
  • Ronald Giphart – Ik ook van jou
  • Kees Jaap Klijn – Beweging op Kreta
  • Rascha Peper – De kostganger
  • Walter Kraut – Yo soy un gringo fantástico
  • Lydia Rood – Vergeten
  • Hanz Mirck – Black is the colour
  • Kristien Hemmerechts – Eiland
  • Niels Carels – Toen er geen cognac was
  • Rosita Steenbeek – Carnaval in Venetië
  • Peter Middendorp – Plato houdt niet van schrijvers
  • Joost Zwagerman – Lege liefde
  • Daan Remmerts de Vries – Suikerbossie, ik wil jou heb
  • Verantwoording

Ronald Giphart, ‘Ik ook van jou’ (fragment)

Uit: Ik ook van jou, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 1992 (6de druk, 1995, Singel Pockets)