Hoera Gaudo 1 Ik hou van je, kutwijf

Juni 1990

Uit de nog onvoltooide roman

IK HOU VAN JE, KUTWIJF!

Ik ben mijn onderbroek kwijt. Vanmorgen toen Ik alle was gewassen had en ik mijn klerenkast opnieuw ging inrichten, kwam ik erachter. Ik heb mijn kamer doorzocht, ik heb in de wasmachine gekeken, ik heb mijn lege wasmand omgekeerd, m’n oude sporttas te voorschijn gehaald; maar ik heb mijn onderbroek niet gevonden. Het is op zich niet zo erg, ik heb heus wel meer onderbroeken. maar die ene, die ik kwijt ben, dat was meer dan een onderbroek: het was mijn lievelingsonderbroekje. Het was een, zoals dat heet, ‘boxershort’, een lang Amerikaans kort broekje, een witte, gelardeerd met rode balletjes. Hoe langer ik erover nadenk, hoe verdrietiger ik ervan wordt: ik ben mijn rode balletjesonderbroek kwijt. Zoveel dagen dat ik hem niet gedragen. En zoveel dagen dat ik hem wel gedragen heb!

Ik kocht hem in gelukkige tijden, het was de periode Daniêlle, – mijn leven deel ik altijd in naar vrouwen -, zij had mij net veroverd en ze ging mij vormen zei ze. Het was in februari, toen februari’s nog februari’s waren en geen voorschotten op de lente. Verliefd tegen elkaar aanzwalkend, slenterden we door de lange, winterse winkellanen. Daniëlle vond dat ik maar eens af moest van die badstoffen WIBRA-slippen en in een dure winkel ontdekte ze een rek met boxershorts. Tegenwoordig heeft iedere boerenlul de zijn kleren bij de HEMA en de WEHKAMP koopt er tientallen in zijn kast hangen (voor iedere maand één), maar toendertijd droeg bijna niemand zulke bildingen nog. Daniëlle wist me met moeite te overtuigen. Ik ben nooit een non-conformist geweest en zal dat ook nooit worden, tenzij de mode dat voorschrijft natuurlijk (als we weer een tijd krijgen dat het gewoon is om niet gewoon te zijn) en samen zochten we een witte uit, met rode balletjes. De verkoper, die zijn ogen en zijn handen niet van mij af kon houden, kirde dat het een excellente keuze was en dat ik zeker niet moest schromen om het broekje even te passen. Ik ging hier niet op in en met een simpel handgebaartje gaf ik te kennen dat de slip meteen kon worden ingepakt, hetzelfde gebaartje waarmee mijn vader een ober te kennen geeft dat dat onzinnige voorproeven van een dure fles wijn achterwege gelaten kan worden en de ober onmiddellijk kan inschenken. Ik bedoel, zo’n gebaartje van ‘ik vertrouw jou’. Zo’n gebaartje van ik-ben-een-man-van-de-wereld-en-ik-weet-wat-er-in-de-wereld-allemaal-te-koop-is. De verkoper pakte een mooi doosje, stopte daar het broekje in en rekende af. Vijfenveertig gulden. Zonder te blozen gaf ik hem mijn laatste briefje van vijftig, zei dat hij het wisselgeld mocht houden, en ik wist dat we in ieder geval niet met de bus naar huis konden.

Buiten in de sneeuw, haalde Daniëlle de boxershort uit bet doosje en ze zei me dat mijn levensperiode ‘boxershort’ begon. (Daniëlle deelde haar leven altijd in naar de onderbroeken die ze droeg). Later bleek dat die boxer meer voor mij betekende dan slechts een lapje stof van vijfenveertig gulden. Het was de eerste onderbroek die niet door mijn moeder gekocht en uitgezocht was en daarom bad Daniëlle denk ik ook zo’n moeite gehad mij de boxershort te laten kopen, want in wezen wil iedere man die voor het eerst een onderbroek koopt een onderbroek kopen die lijkt op de onderbroeken die zijn moeder altijd voor hem kocht. Door een totaal andere onderbroek te kopen met een totaal andere vorm, van een totaal andere stof, uit een totaal andere cultuur, met een totaal andere draagstijl, maakte ik mij als het ware in één keer los van mijn ouderlijke milieu, van mijn moeder, werd ik als het ware in één keer volwassen. En ik kan niet zeggen dat ik het daar erg gemakkelijk mee heb gehad. Ik had in het begin echt moeite met het broekje, maar na verloop van tijd zag ik in dat ik de connotatie van het broekje als exponent van mijn jongverworven vroegvolwassenheid moest kunnen laten voor wat ze waren en just and only moest kijken naar de boxershort als kunstwerk. En zo leerde ik het broekje kennen voor wat ie was: een mooi broekje met mooie balletjes.

(Later, na Daniëlle, heb ik hem nog vaak aangedaan. Als ik uitging en ik wist dat Zij Die Mij Danmalig Heel Erg Genegen Was ook zou komen, trok ik speciaal het frisgewassen en lavendelzachte shortje aan, en de schaarse momenten dat Ik Ook Haar Heel Erg Genegen Was verhoogde de aanblik ervan de zinderende en passiegeile spanning (want je zal daar maar staan als man, naakt als de stenen, met alleen een WIBRA-slip aan; dan denkt zo’n vrouw natuurlijk: “Nou; als die net zo lekker neukt, als z’n onderbroek eruit ziet; krijgen we nog een gezellige avond”).)

De avond dat ik mijn rode balletjes-boxershort gekocht had vreeën Daniëlle en ik uitbundiger dan ooit, ondanks dat we die dertig kilometer van de stad naar mijn kamer hadden moeten lopen, – en Daniëlle wilde dat ik tijdens het vrijen de short aanhield, want daar werd ze zo ‘hobbelig’ van (haar woord voor ‘geil’ en ‘heet’ waar ze een hekel aan had) en vlak voordat we voor de tiende keer achtereen tegelijkertijd dreigden klaar re komen, schudde ze me vertwijfeld door elkaar en eiste van me dat ik zou beloven voortaan alleen nog maar boxershorts te dragen, een belofte die ik, al klaarkomenend, met vure verkondigde (en waaraan ik me, die hele periode Daniëlle gehouden heb, een tot bloedens toe geschuurde voorhuid, waardoor je lul naar vis gaat stinken, en honderden ongewilde erecties ten spijt).

Ja, het was een gelukkige tijd.

GAUDO