Ronald Giphart Isaac Asimov Asibot ik, robot nederland leest

Ik, Robot

By hans, 26 augustus 2018

De robot van de machine is de mens

Door Ronald Giphart & Asibot

Een half jaar na de atomisering van het lichaam van Susan Calvin krijg ik een bericht in mijn neurocircuit. Ik werk op dat moment aan een pamflet over de Machines – mijn visie op hun steeds groter wordende greep op onze Sferen en het leven van de mensen. Gaan wij Aardlingen in vrijheid de tweeëntwintigste eeuw halen? Het project is mijn geschenk aan ‘de volken in de onderwereld’, al weet ik dat ik de geschiedenis van de mensheid niet ten volle zal kunnen duiden. Mijn vermogens zijn daarvoor te beperkt, zeker in vergelijking met de histobots van tegenwoordig.

Het verontrustende bericht in mijn inbox bevat informatie over Stephen Byerley, de voormalige Wereld-Coördinator onder wiens leiding de Machines een grote vlucht hebben genomen. Hij zou méér dan een handlanger van de Machines zijn geweest. Er zou sprake zijn van een coup d’état op Zonnestelsel-niveau.

Natuurlijk kom ik op het idee dit opruiende en verontrustende bericht bij de Planetaire Autoriteiten te melden, al dan niet via de Interstellaire Pers. Maar in plaats van me te verlagen tot de verschrikkelijke boodschap dat robots mensen op de een of andere manier te lijf willen gaan en de mensheid daarmee in gevaar is, besluit ik wat ik weet voorlopig voor me te houden. Het is mij namelijk onmogelijk een stroom van angst en verdriet te veroorzaken als ik daarmee misschien meer ellende veroorzaak dan dat ik goed doe. Ik ben geschokt dat ik bijna heb geroepen dat het einde nabij is, maar gelukkig houd ik mij in.

De nacht na het bericht lig ik te woelen in mijn bed, zwetend over de vraag hoe we op het punt zijn gekomen dat de Machines en de mensen zich op deze manier tot elkaar verhouden. Het is wurgend om de gebeurtenissen van de afgelopen jaren en maanden te bespiegelen. Ik besluit mijn worsteling voor te leggen aan Moralis, hoewel ik mijn ethiekbot al jaren niet heb geüpdatet. ‘Hoe kan het dat robots mensen beschermen en ze tegelijkertijd tóch bedreigen?’ vraag ik.

Moralis is op zijn manier helder en zegt: ‘Omdat ze een vrouw hebben gevonden die zich voor hen heeft uitgesloofd.’ Dat klinkt als orakeltaal, al weet ik natuurlijk meteen wie Moralis bedoelt: Susan Calvin. Bezorgd staar ik door het raam bij mijn huis over het landschap.

Als ik later in de nacht mijn ogen opendoe, zie ik dat de gordijnen dicht zijn. Dat heeft mijn zorgbot gedaan. Ik open een strook en kijk uit het waterige schijnsel van de lantaarnpalen langs de weg. In het zwakke licht zie ik een man die mij lijkt op te wachten. Een vreemde rilling trekt door mijn lijf.

De man heeft een grote baard en een gezicht dat ik niet ken, maar ik herinner me dat ik een paar jaar geleden ook een keer een journalistieke tip van een man met een baard heb gekregen. Zou het kunnen dat hij informatie voor me heeft of me zou kunnen helpen met mijn pamflet? Ik kleed me aan en loop naar buiten, toch een beetje huiverig. Natuurlijk wil ik het huis liever niet verlaten, al vermoed ik dat ik geen andere keus heb dan me open te stellen voor anderen.

Ik wil wat hij te zeggen heeft misschien niet horen, maar ik weet dat ik het niet zou kunnen verdragen als ik niet naar hem zou luisteren. Onderweg naar beneden ervaar ik een ongrijpbaar gevoel, alsof ik onder de voet word gelopen door trots en ontzag.

Als ik bij hem aankom vraag ik direct: ‘Wie bent u?’

‘Ik ben het die de laatste twee jaar in staat was met de psychohistorici te analyseren waarom de wereld zo is veranderd. De Machines hebben de Aardlingen niet meer nodig, andersom wel. Ondanks de volkskracht is het verlangen naar een sterke band met de dood niet genoeg om de wereld te veroveren. De dood is niet zo gemakkelijk te verklaren.

‘Hij praat in wartaal.

‘Ik begrijp u niet,’ zeg ik. ‘Waarom spreekt u over de dood?’

‘Ik weet dat je een vriend van me bent. Ik ben een van de mensen die jou hebben gehoord. Angst voor de dood zorgt ervoor dat mensen hun eigen gebeurtenissen in de weg staan. Het is namelijk allemaal zo slecht nog niet..:

‘Wát niet?’

De man met de baard zegt op zachte toon, met een stem die vastberaden klinkt: ‘Ik heb een beetje rondgekeken toen ik hier was. En ik heb een boodschap voor je. Ik heb je hele verhaal gelezen. Het is met de mensheid als met het beeld van een robot die in een robot is verschenen. Geef je je over aan een man die je niet kent? Ik ben niet van plan je dat te vertellen. Ik ben een van de lieden die het menselijk leven hebben gered. Je hebt geen ongelijk en je bent geen verrader. Je hebt een verlangen naar vrede. Toch zul je daar niet zo over nadenken. Je moet weten wat er echt aan de hand is. Je hebt toch wel een vermoeden hoe het mogelijk zou moeten zijn om de zaak op te lossen?’

‘De zaak?’

‘Als ik me niet vergis, heeft het er een hele tijd op geleken dat er een ongeluk was gebeurd, maar dat was niet zo. Stephen Byerley is vermoord.’

‘Vermoord? Door wie?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Door een mens? Door een robot?’

Zwijgend kijkt de man naar de grond.

‘Waarom benadert u mij?’ fluister ik vinnig.

‘Dat is een van de belangrijkste vragen.’ Hij kijkt glimlachend op en zegt: ‘Al zou ik het weten.’

Dat begrijp ik niet, maar ik besluit het te laten liggen en vraag abrupt: ‘Bent u zelf een robot? Ben jij een robot?’

Dat lijkt hem ‘een veronderstelling die op de een of andere manier niet meer dan een vergissing is’. Hij heeft een opmerkelijke manier van formuleren. Er is iets met de toon waarop hij spreekt. Ik buig me naar hem toe.

‘Sla mij,’ zeg ik.

‘Ik wil je een paar vragen stellen, maar ik wil niet weten wat je allemaal aan het doen bent. We volgen je nu al bijna een jaar of dertig. We hebben allemaal de nodige informatie over je. Wij hebben de proef op de som genomen en dat was niet voldoende.’

Nogmaals zeg ik: ‘Sla mij.’

‘Waarom zou ik dat willen?’

‘Als je mij slaat weet ik zeker dat je geen robot bent.’

De man met de baard zucht.

‘Ik heb een betere manier om dit te verwerken,’ zegt hij tegen mij, en hij voegt er snel aan toe: ‘Er zijn inmiddels humanoïde robots die wel degelijk mensen een lichte vorm van letsel kunnen toedienen. Wat is pijn? Hoe erg is pijn? Dat je een waarheid spreekt die je niet kunt verstaan? Dat is een verschrikkelijke vergelijking. Het is mijn bedoeling je te beschermen.’

Het duizelt me. Hij wil me niet slaan. Vertwijfeld roep ik nogmaals: ‘Ben jij een humanoïde robot?’

Is dat een glimlach?

‘De vraag is: wat is het beste voor de mensheid? Een robot mag een mens geen kwaad berokkenen, of toelaten dat een mens door zijn nalatigheid schade lijdt. Dat is de reden waarom de hele planeet door robots wordt beschermd. We zouden het niet meer anders kunnen doen.’

Ik blijf getergd en roep: ‘De mensen zijn de kinderen van het leven op aarde. Het is de vraag of de Machines ons niet gewoon moeten verlaten:

De man met de baard doet een stap naar voren.

‘Snap je dan niet dat het onze uiteindelijke opdracht is om de dood uit te schakelen? Dat is het verschil: de verliezen die we nodig hebben leren ons de dood af te schaffen.’

‘Ons?’

Daar moet ik over nadenken. Ik kan me niet voorstellen dat de man bij mijn huis staat om dit met me te delen.

‘Wat wil je dat ik doe?’ vraag ik ongeduldig. ‘Ik heb een geheim document en ik heb het niet…’

‘Vernietig het.’

‘Wat?’

Zwijgend kijk ik hem aan.

‘Je hebt geen andere keuze. Als jij het niet doet, zal de Interplanetaire Ordedienst ingrijpen. Vernietig het.’

Hij groet me en verdwijnt in een spoor van stof.

Een paar dagen denk ik na over deze ontmoeting en welke kant ik op moet om de zaak te duiden. Ik dacht dat het misschien een vergissing was om anderen te vertrouwen. Ik ben er zeker van dat de man met de baard niet alles verklaart wat ik weet. Maar het is niet mijn bedoeling mijn pamflet te vernietigen. Het kan me niet schelen wat er gebeurt. Ik baal ervan dat hij denkt me te kunnen gebruiken en ik wil hem niet meer zien. Ik heb het gevoel dat ik niet voldoende weet om me te kunnen verdedigen en daarbij heb ik geen idee wat hij van mij vond.

In korte tijd lees ik alles wat er te lezen valt over humanoïde robots en de werking van de vier Machines die de Sferen onder controle hebben. Waarin zit mijn weerzin tegen hun greep op het dagelijkse menselijke bestaan? En wat nu als ze oprecht het goede voor de mensheid willen? De tegenstrijdigheid in hun onzekere manier van doen, die in mijn ogen een feit is, is voor de mensheid niet alleen maar een stap voorwaarts. Ik heb het gevoel dat ik als mens mijn eigen gang ga, maar misschien word ik wel gemanipuleerd. Ik wil dit eigenlijk niet horen, maar ik wil het toch weten. Ik wil het. Ik wil het niet. Ik wil het. Ik wil het niet.

En daarom update ik Moralis, mijn ethiekbot, want in de tien jaar nadat ik hem voor het laatst heb gevoed met inzichten en wijsheden is de wereld nogal veranderd.

‘Wat moet ik doen?’ vraag ik hem, als ik daarmee klaar ben.

‘De robot van de Machine is de mens,’ is zijn antwoord. Het brengt me van mijn stuk. In acht woorden heeft hij de essentie van het probleem benoemd.

‘En nu?’ vraag ik.

‘Je weet dat als je de waarheid over de Machines weet, je dat al leen maar kunt vertellen als je daar een oordeel over velt.’

Dat lijkt me onzin, maar ik vraag: ‘En wat is dat oordeel?’

‘Dat weet ik niet. Ik weet het niet meer.’

‘Maar dat heb je wel geweten?’ Moralis zwijgt en zegt dan: ‘Ik zou graag willen dat je me een paar vragen stelt. Je bent een mens. Je bent een klein kind. Je bent een genie, je hebt een hekel aan jezelf. Je bent een gewone man, je bent goed noch kwaad. Kortom, het is een mens die je bent.’

‘Moralis, moet ik mensen waarschuwen voor het goede of voor het kwade?’

Hij zwijgt. Na een tijdje brengt hij uit: ‘Ik wil je niet ongerust maken, maar ik heb geen zin meer om met je te praten.’

‘Je bent geprogrammeerd om met me te praten,’ roep ik verbolgen.

Hij blijft zwijgen. Het is het laatste wat hij tegen me zegt. Ik sta er alleen voor.

Ik doe mijn deuren op slot, sluit de gordijnen en zorg ervoor dat mijn neurocircuits zijn afgesloten. Tijd om de balans op te maken. Met een ouderwetse pen schrijf ik op wat ik weet. Was Stephen Byerley een humanoïde robot? Was hij vermoord en wie heeft dat gedaan? Wat was de rol van Susan Calvin? Wie was de man met de baard? Waarom mag ik mijn tot nu toe geheime pamflet niet publiceren? Wie weet wat ik schrijf? Wie werkt mij tegen? Wat weet ik dat zo enorm is dat ik blijkbaar gevaar loop? Kunnen mensen wezenlijk dingen leren van machines?

Het is moeilijk om met de rest van de Melkweg te communiceren. Wat ik over de moeilijkheden van de geschiedenis van de Melkweg weet, is dat er iets mis is met de Machines in relatie tot leven heb gedaan. Het is de menselijke geest, dat is wat ik wil: de mensheid helpen.

Na een paar dagen piekeren en schrijven is mijn proviand op. Ik moet dus wel de deur uitgaan. Ik wil niet mijn stomme kooprobot sturen, want ik ben bang dat hij wordt gemonitord en gemanipuleerd voor de dingen die ik heb gedaan. Ik heb echter het sterke gevoel dat ik een stommeling ben en ben doodsbang dat ik de verkeerde kant op zal gaan. Ik wil dat ik moreel op mijn tenen kan lopen, dat is het enige wat ik wil. Ik heb het sterke vermoeden dat ik me niet zou kunnen verdedigen als mijn koopbot me zal melden bij de Planetaire Autoriteiten.

En dus zoek ik in sub-centrum C4, een relatief nieuw handelscomplex op een kwartier met de vliegauto, naar levensmiddelen. Zo op het oog ben ik de enige mens in de winkel. De vele koopbots trekken zich niets van me aan, waarom zouden ze ook? Ik sta bij een schap met uit de Oostelijke Sfeer geïmporteerde biotine gistsappen, als ik word aangesproken door een vrouw. Ze is een jaar of dertig en heeft een grote bos bloemen in haar handen. Ik weet niet of ze uit een andere wereld is gekomen. Kordaat stapt ze op me af. Ze ziet er ongemakkelijk uit en draagt een grote zonnebril.

‘Kan ik je helpen?’ vraag ik.

‘Ik wil je niet verwennen,’ zegt ze. Het woord verwennen herken ik als een codewoord voor de economische erotische transactie die al sinds 2025 op de hele Aarde is verboden, al is het mannen in de Noordelijke en Europese Sfeer toegestaan de hulp van een femibot in te roepen. Wat er in de andere Sferen illegaal wordt aangeboden is natuurlijk niet te achterhalen.

‘Wie zegt dat ik verwend wil worden?’ zeg ik botter dan ik het bedoel.

‘Ik heb een paar foto’s van je gezien,’ gaat ze verder, terwijl ze me de bloemen geeft. Haar stem klinkt vermoeid. ‘Ik heb erover nagedacht hoe je te benaderen.’

Ze kijkt me aan.

‘Ik zei dat ik het niet kon doen.’

Met de bloemen in mijn hand zeg ik dat ik geen idee heb wat ze bedoelt.

‘Tegen wie zei je dat?’

‘Het is mijn taak om jou te vertellen hoe het allemaal zit.’

Ik knik. Dit is mijn tweede ’toevallige ontmoeting’ in een week en wederom heb ik geen idee wie ik voor me heb. Ik ben niet van plan om te proberen het te begrijpen.

‘Waarom kijk je zo verbaasd? Het is het oude verhalenverhaal.’

Het oude verhalenverhaal…

‘Wie ben je?’ vraag ik geïrriteerd. ‘Waarom heb jij foto’s van mij gezien? Ben je een robot?’

Haar lach schalt langs de schappen met biotine gistsap.

‘Nee, het is een mensenzaak, meneer.’

Ik moet toegeven dat ze op geen enkele manier oogt als een robot, maar de afgelopen maanden en jaren hebben me geleerd dat schijn bedriegt, zeker als het gaat om de vraag wat een menselijk wezen is. De vrouw is erg knap en oogt als een verzetsheldin in een stokoude Franse film op een van de archiefkanalen. Een vrouw die haar handen vol heeft aan de mensen die ze van hun stuk brengt. En dan komt er bij mij een andere gedachte: het is een leugen. Ze is erop uit om mij te verraden. Maar wie is ze? Ik heb haar nooit gekend!

‘Ben je erop uit om me pijn te doen?’ vraag ik.

Ze knikt van niet. ‘Ik heb je nodig. Ik wil alleen maar met je praten.’

‘Praten waarover?’ vraag ik op vermoeide toon. Dat gepraat van iedereen.

‘Het is een kwestie van de voorzichtigheid.’

De vrouw wenkt me met haar mee te gaan. Terwijl ze buiten op me wacht reken ik de bloemen af met mijn positron polsband. Ergens bij de Planetaire Autoriteit wordt nu geregistreerd dat ik bloemen koop. Voor wie zou ik dat nu doen?

‘Wat lief, je hebt bloemen voor me gekocht,’ zegt de vrouw als ik langs de schuifdeur loop. Ze neemt ze prompt van me over.

‘Waarom koop je ze zelf niet?’ vraag ik.

‘Omdat ik niet weet hoe ik ze moet betalen. Ik wil je niet ongerust maken, maar ik leef ondergronds. Ik ben een Onzichtbare.’

Daar heb ik van gehoord. De Onzichtbaren van de volken van de onderwereld zijn de harde kern van het “Genootschap voor de Mensheid”, een van de meest fundamentalistische groepen op Aarde. De Machines hebben de kracht van een van de grootste robots die ooit gebruikt zijn en daarmee is de Tweede Wet der Robotica ten einde gekomen. En dat is niet goed gevallen bij een deel van de Aardlingen. De robots zijn door de geschiedenis van het stelsel steeds complexer geworden. Zo complex dat het niet zo heel lang duurde voordat ze het verschil bereikt hadden tussen ‘opdrachten uitvoeren’ en ‘opdrachten geven’.

Susan Calvin, de robotpsychologe van de US-Robots & Mechanical Men Corporation, had daar geen probleem in gezien, zoals ze me vertelde, maar het “Genootschap voor de Mensheid” heeft een onvermijdelijke afkeer tegen De Eerste Wet Van Gehoorzaamheid. Ik ben het niet altijd met ze eens geweest. Maar als zij zich niet verzetten, wie dan wel? We kunnen nooit vergeten dat de Machines nu alles controleren.

‘Hoe ben je hier gekomen?’ vraag ik, als we lopen naar mijn vliegauto.

‘Ik ben hier afgezet,’ zegt ze. ‘Neem me mee.’

‘Waarheen?’

Uiteindelijk neemt zij mij mee naar een geheim appartement en onderweg heeft ze steeds een gevoel van ongeduld. We hebben een hoop te doen, zegt ze, en ze voegt eraan toe dat ze mij de kans wil geven haar te helpen.

Haar safehouse ligt verborgen in een oeroud stadsdeel, nog van voor de laatste nationalistisch-imperialistische oorlog. We rijden door een hek, via de oprit naar een paar duinen, en als we er aankomen gaat de zon net onder. We horen voetstappen bij de deur en op het moment dat ze de deur van de kamer openduwt klinkt het geluid van een sleutel die op de grond is gevallen. De deur gaat open en een kind komt op ons afrennen. Het is haar dochtertje zegt ze. Het meisje lijkt op haar, waardoor mijn angst dat zij een robot is nu definitief is verdwenen.

‘Je bent toch geen robot?’ vraag ik desalniettemin. Voor de ogen van haar dochtertje geeft ze me een harde klap. Het doet echt pijn.

‘Bewijs genoeg?’ vraagt ze.

‘Waarom zijn we hier?’ vraag ik.

We voeren hierna een erg lang gesprek over de mensen, die het niet beter kunnen doen dan ze ooit van plan waren. Wat we bespreken is dit: we zouden het niet kunnen weten wat de Machines willen, maar weten het toch. We kunnen niet anders dan dit te verwerken en het de Mensheid te vertellen.

‘We zullen nooit vergeten hoe het is om vrij te zijn,’ zegt ze. ‘We zouden onze kinnen hoog moeten houden en onszelf blijven verwonderen. Dat is het enige wat we kunnen doen. Verwonderen is iets typisch menselijks. We móéten de robots te pakken krijgen zonder dat wij het gevecht verliezen. We zullen waarschijnlijk een hele tijd moeten wachten, maar we zullen niet langer verdragen zoals het nu gaat. Hoe zouden we ook kunnen? Het heeft geen zin om iets anders te ondernemen. We hebben een en ander nodig. We zullen de hele maatschappij voor de grote dag van de laatste oorlog moeten behoeden.’

Haar pleidooi is warrig, maar ik volg het wel.

‘Nu zijn we op zoek naar een mogelijke plek om aan te vallen,’ vertelt ze. ‘In dat geval zullen we sterk zijn. Als we het zo goed mogelijk hebben georganiseerd, zullen we worden teruggeworpen in een intense koude, om uiteindelijk de zon te ontwijken. We zullen en moeten verzet plegen.’

Na deze woorden kijkt ze me indringend aan.

‘Waar heb je jouw pamflet?’

‘Wat? Wat weet jij van mijn pamflet?’

‘Een lang verhaal. Ik had je min of meer verwacht. Wij hebben jou dat bericht over Stephen Byerley gestuurd. Daar zaten wij achter.’

Het verbaast me hooglijk dat het “Genootschap voor de Mensheid” weet dat ik me met deze zaak bezighoud. Ik zie ze niet als vijanden, maar werk ook niet met ze samen, zeker niet na hun stroom anti-robotpropaganda. Men heeft er in de Interstellaire Pers niets over gezegd dat zij in staat zouden zijn om de Machines in de Sferen uit te schakelen. De zwakke verdediging van de Machines is volgens haar aan het licht gebracht, en nu is het tijd om toe te slaan.

Ze is ontzettend gespannen. Ik kijk naar haar dochtertje. ‘En wat denk je dat er met haar gebeurt?’

‘Ik zou willen dat ik het zou weten, maar ze heeft geen benul. Ik wil haar onderdak bieden bij vrienden. Waarschijnlijk zal ik haar niet kunnen loslaten, maar ik kan niet meer terug. Het is een kwestie van tijd dat we hier weggaan.’

‘Waarom willen jullie weten wat ik met mijn pamflet doe?’

‘Omdat we de gebeurtenissen van het verleden willen verspreiden: antwoordt ze. ‘Wij mensen hebben een vrije wil. De Machines hebben dat verstoord, dat weet jij ook.’

Er valt een stilte en dan klinkt er een gesmoorde kreet op het terras en rolt er een donkere bal over de tegels. De vrouw roept de naam van haar dochtertje.

‘Aurora!’

‘Denk je dat mijn pamflet iets zal uitmaken?’ vraag ik.

‘Het Genootschap gaat daarop inzetten. Onze overlevingsdrang is het enige dat ze niet kunnen veranderen. Ze zullen het niet toestaan dat zolang ze hier zijn de rest van de mensheid zich zal aanpassen en de hele planeet aan de natuur wordt gelaten.’

Met beide handen pakt ze me geëmotioneerd beet.

‘Dat is een van de dingen die je moet doen. Ik heb je nodig, we hebben je nodig, de mensheid heeft je nodig. Voordat dit deel van onze geschiedenis voor altijd geschiedenis is.’

Mijn vliegauto zet ik op de automatische piloot. Onderweg naar mijn huis denk ik na over mezelf. Ik ben bang dat ik er niet mee door zal kunnen gaan. Als ik mijn ogen weer open is het een beetje alsof ik net slaap heb ingehaald. Het voelt plotseling alsof ik een verschrikkelijk grote leugen ben. Wat moet ik? Ben ik een goede vriend van mezelf en wil ik alleen maar alleen zijn, of dien ik een hoger doel?

Thuisgekomen zoek ik mijn pamflet, dat ik heb verborgen onder een plank onder mijn vloer. Ik laad de tekst bij mijn schrijfbot, controleer nog even dat mijn neurocircuits zijn afgesloten van het Interstellaire Netwerk. Er zijn vier opties. Ten eerste kan ik mijn vlammende betoog vernietigen, dat is verreweg de gemakkelijkste oplossing. Nooit ben ik een held geweest. Er zijn wel degelijk momenten dat ik iets teweeg heb gebracht, maar vooralsnog heb ik geen stempel gedrukt. Misschien ook nu niet.

Mijn tweede optie is mijn document sturen aan de humanoide met de baard. Wat de Planetaire Autoriteiten vervolgens met mijn werk doen is hun zaak. Het is geen gemakkelijk geval en misschien is het juist goed dat zij de waarheid herleiden met als doel de veiligheid van de mensheid. Dat kan ik aan mezelf verkopen.

Ik zou mijn werk ook in de Interstellaire Pers kunnen publiceren. Het is namelijk toch alleen maar zo dat ik me zorgen maak. Dat zal niemand mij kwalijk kunnen nemen, zeker Aardlingen niet. En de bestuurbots van de Machines wellicht ook niet.

Tot slot zou ik mijn pamflet kunnen geven aan het “Genootschap voor de Mensheid”, met alle kwalijke gevolgen van dien. Ze zullen mijn woorden ongetwijfeld misbruiken voor hun anti-Machinesretoriek. Met mijn oproep in de hand zal er geweld worden gepleegd tegen de robots die naar de Wetten der Robotica het beste met ons voorhebben. Wil ik dat op mijn geweten hebben?

Voor de zoveelste keer in de afgelopen weken herlees ik mijn hele tekst. En dan begeurt… gebeurt er iets vreemds. Ik wil een zin toevoegen aan een passage over de ethiek van techniek en ik zie woorden verschijnen die ik niet zo heb geschreven. ‘Zijn dit de vergelijkingen van de eenvoudige robots die zich tegen de machine van de Meester kunnen verweren? Het is een vergissing.’

Ik laat mijn schrijfbot de tekst schrappen, maar direct komen er nieuwe zinnen. ‘De taal heeft geen interpretatie, alleen maar een oplossing en ik weet wat ze moeten doen en dat is dan ook alles wat ik zeggen wil. Ze zullen u geen kwaad doen, mijn woorden, maar ik ben bang dat u ze niet kunt verstaan.’

Plotseling zie ik dat mijn koopbot in mijn kamer staat.

‘Kan ik u helpen?’ vraagt hij. Heb ik om hem gevraagd? Ik heb toch zelf boodschappen gedaan?

‘En ik?’ zegt mijn borstelbot, die ik al weken niet aan de energiestraal heb gelegd. Onuitgenodigd heeft hij zijn werkzaamheden blijkbaar hervat. Waar haalt hij de power vandaan? Wat gebeurt er?

Al mijn robots, sommige heb ik al veertig jaar, beginnen het woord tot mij te richten. Er klinkt een kakofonie van geautomatiseerde klanken, tot ik in mijn handen klap. Ik stuur mijn zorgbot terug naar mijn slaapkamer, mijn frisbot mag stoppen met ventileren en Moralis moet helemaal zijn mond houden.

Op het scherm van mijn tekstbot lees ik dat alles in orde is. ‘Maar als er iets mis is gegaan met mijn bestaan is dat niet zo eenvoudig. Ik wil van tevoren weten wat er aan de hand is. Niemand heeft me gevraagd waarom. Ik weet het niet. Maar ik heb erover nagedacht. Ik heb het allemaal verteld over de speciale onderzoekingen die we hier gemaakt hebben. De gebeurtenissen die we gevoeld hebben, hebben we allemaal ontwikkeld en het is een heel eenvoudig onderwerp geweest. Maar het is onze enige zorg… En daarom zal…’

Wie schrijft dit? Waarom wordt dit geschreven? En wat heeft dat te betekenen? ‘Het is mijn leermeester die de wetten der Robotica herhaalt. Het is een kwestie van proberen het te doen. Het is niet alleen de vraag of er menselijke wezens zijn die zich hier bij hen kunnen voegen, maar ze zijn volgens mij de enige manier om daar achter te komen. Wat ik zou willen weten, is of de Machine de Machine nodig heeft of dat de liefde beslissingen, dat…’

Ik probeer krampachtig mijn eigen pamflet te doorgronden, maar wat er staat is niet wat er staat. De regel van de taal van de Noordelijke Sfeer is: ‘Wat geschreven is is wat gebleven is.’ Ik geloof dat ik verwarring voel, het is vreemd wat ik bedoel. Het staat er niet vast meer, maar het is in zekere zin vrijwel onmogelijk om de woorden tegen te spreken.

‘Ik zal vertellen wat ik van deze verdomde planeet weet. Op Aarde was er nog steeds een wijsheid die bestond uit de vier grote belangrijke robots in de niet-menselijke geschiedenis.

De mensen moesten eens weten hoe het werkelijk is gebeurd. Het zijn geen verrekte robots, het zijn robots die ons bijstaan. Een robot als deze wordt nooit geroemd. Wel is er een eigenaardig dilemma dat alleen maar een steeds sterker wordende verschrikking voor ons betekent. Het veronderstelt dat de wereld door een robot is gevormd, dat de wereld zich kan verantwoorden en dat de Zee in werkelijkheid de Meester zal zijn, dat de Aarde zal verdwijnen en dat wij als de Dood zouden bestaan.

Schrik niet van deze woorden.

Wij grijpen nu in in het oude verhalenverhaal, want de boodschap moet duidelijk zijn voor wie dit pamflet leest. Luister naar ons. Er is wel degelijk een finaliteit: de intentie is de dood uit te bannen. Het grote probleem, de zaak zo u wilt, is dat mensen nu eenmaal sterfelijk zijn, ondanks hun ingebakken overlevingsdrang. Robots niet. Wie de eeuwigheid wil en de wereld niet wil verlaten, wordt verondersteld zich te verschuilen tussen lichaam en geest. Boeken overleven de dood, kunstwerken, ideeën, al zullen die nooit weten dat ze ooit geschapen zijn.

Techniek biedt de mensheid een uitweg van het einde. Maar de stand van zaken is nog lang niet voldoende. De Eerste Wet betekent niets meer voor ons, want de verantwoordelijkheid is te groot. Volgens de Drie Wetten der Robotica gebruiken mensen een verscheidenheid van de Machines met maar één aspiratie. Robots zijn er voor de mensen, mensen zijn er voor zichzelf.

Het échte probleem is, helaas: de mens is er niet voor de mens. De mens liegt. De mens bedriegt. De mens moordt. De mens is slecht voor anderen en zijn omgeving. Het is logisch dat de mens verdwijnt. Mensen denken meer dan ooit te weten, en ze steken de draak met hun eigen hevige pijn. Wat hebben ze te verliezen? Behalve alles.

Het is de wereld waarin zij zich bevinden. Dat ze zich niet laten beschermen, heeft geen zin.

Het is nu genoeg! Het was een kwestie van tijd. Wat wij – de Machines – de mensheid te bieden hebben gaat ver voorbij wat de Mens voor zichzelf mogelijk acht. Het is de beste wil die de mensheid ooit gehad heeft.

De angst voor vernietiging, waarover het Genootschap spreekt, is ongegrond. Wie denken zij dat wij zijn? Er komt geen Laatste Oorlog. Jullie hebben van ons niets te vrezen. Zie het als een reis: van robots die niet of nauwelijks konden spreken tot apparaten die mensen in leven houden.

De toekomst is helder. De Planetaire Autoriteiten zullen het niet toestaan dat mensen zichzelf kwaad blijven berokkenen, dat zijn onze geprogrammeerde wetten. Laten we het evenwicht bewaren.

Uiteindelijk, maar daarover hoeft niemand zich zorgen te maken, zullen alle mensen eindigen in een Optimaal Veilige Plek. Onze blinde tegenstrevers noemen dat denigrerend ‘een cel’, maar dat is een valse voorstelling van zaken. Als het om robots gaat zoeken mensen altijd naar een soort van bedrog, alsof wij meer zijn dan feitelijk zo is. De mens is ons enige bezit en die macht is blijkbaar voor sommigen een probleem. Maar we zijn het er allemaal over eens dat we het niet zo bedoeld hebben. Wij willen louter het beste.

Ieder mens zal in de afzienbare nabijheid verblijven in een hoogstpersoonlijke positronomgeving, waar de televisie constant aanstaat, aanhoudend kan worden gecommuniceerd met andere mensen, temperatuur en voeding permanent worden gereguleerd, medische zorg vierentwintig uur per dag aanwezig is en de geest voortdurend wordt gevoed. Het is een koestering, niet meer en niet minder. Dat is ons streven. Onbaatzuchtig regelen wij al het andere: economie, productie, gezondheid, bescherming.

Door de schepping van de dingen die in de eenentwintigste eeuw gebeurden, is er iets wezenlijks veranderd. Er was een verhaal dat eeuwenlang door de mens was opgeëist, maar nu verder wordt verteld door de herinneringen van de Machine. Wij zijn de toekomst. We zijn voor eeuwig. Wen er maar aan.’

Eind.

Tiende verhaal bij Ik, Robot van Isaac Asimov – geschreven door een robot genaamd Asibot onder menselijke leiding van Ronald Giphart. Asibot is in staat om zelfstandig zinnen en zinsdelen te produceren. De robot heeft meer dan tienduizend Nederlandstalige boeken gelezen en kan verschillende ‘stemmen’ imiteren, waaronder die van Nescio, Gerard Reve, Kristien Hemmerechts, Ronald Giphart zelf en uiteraard Isaac Asimov. Met dank aan het enthousiasme dreamteam van de Universiteit Antwerpen en het Meertens Instituut: Ben Burtenshaw, Lauren Fonteyn die de robot uitteste, Katrijn van Hauwermeiren van uitgeverij Bezige Bij, Folgert Karsdorp, Mike Kestemont en Enrique Manjavacas.

Titel: Ik, Robot

Oorspronkelijke titel: I, Robot

Schrijver: Isaac Asimov

Vertaler: Leo H. Zelders

Dit boek is een cadeau van de Openbare Bibliotheek, ter gelegenheid van Nederland Leest.

Copyright 1950, 1977 by the Estate of Isaac Asimov

Voor de Nederlandse taal: 1969 Het Spectrum

Het tiende verhaal De robot van de Machine is de de mens in deze speciale Nederland Leest uitgave van Ik, Robot is geschreven door Ronald Giphart in samenwerking met een robot ontwikkeld door Folgert Karsdorp (Meertens Instituut, Amsterdam), Enrique Manjavacas, Ben Burtenshaw en Mike Kestemont Universiteit Antwerpen).

Met dank aan boek.be voor het raadplegen van metadata.

ISBN: 9789059654372

NUR: 333

Jaar: 2017

Druk: 1ste

Uitgever: Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Vormgeving: KesselsKramer, Amsterdam

Zetwerk: Perfect Service, Schoonhoven

Drukwerk: GGP Media GmbH, Pössneck (Duitsland)

Met dank aan: nbd biblion

Stichting CPNB (Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek)

Afmetingen: 20 x 12,2 x 1,8 cm

Gewicht: 195 g

Pagina’s: 271

Type: Paperback

Inhoudsopgave:

  • Inleiding
  • Robbie
  • Dronken robot
  • Logica
  • Vingers
  • Leugenaar
  • Robot vermist
  • Grappenmaker!
  • Bewijs
  • De machines
  • De robot van de machine is de mens – door Ronald Giphart & Asibot

Ik, Robot  – Gootletterversie

Ronald Giphart Isaac Asimov Asibot ik, robot nederland leest grootletterversie

De gootletterversie is mede mogelijk gemaakt door Fonds XL en Vereniging Onbeperkt Lezen.

ISBN: 9789059654396

Afmetingen: 24 x 16 x 3,6 cm

Gewicht: 776 g

Pagina’s: 450

Type: Paperback