De Utrechtse schrijver Giphart doet live verslag vanuit de kleedkamer, waar zich de gerenommeerde Formule 1-fan Bart Chabot bevindt.

TopGear 121 Opel Kadett

In mijn oude straat woonde een Indonesisch mannetje, zo’n typische oud-KNIL-officier die altijd onberispelijk gekleed ging, kaarsrecht liep en de term ‘eerbaar burger’ op zijn voorhoofd had laten tatoeëren. Zijn bijnaam in de buurt was Mister Tie (een afkorting van zijn achternaam die nergens op sloeg, maar dat was nu eenmaal hoe wij hem noemden, mijn buurjongens en ik). Mister Tie was tegen alles dat de orde op welke manier dan ook verstoorde. Als iemand fluitend over de stoep liep ging hij al voor het raam staan en de M.E. moest worden opgetrommeld.

Op iedere zaterdagochtend waste Mister Tie stipt op het zelfde tijdstip zijn Opel KadetTie. Hij ging daarbij secuur te werk en was anderhalf uur bezig zijn auto te reinigen en op te poetsen. Let wel: iedere week. Die man waste in een kwartaal zijn auto vaker dan ik tot nu toe in mijn hele leven heb gedaan. Het wassen van zijn auto leek op een kruising tussen ballet en stampende seks: gracieus bewoog hij zich om zijn auto heen, strelend boende hij het glanzende metaal van zijn portieren, terwijl hij andere onderdelen juist stevig aangepakte. De bumpers en velgen werden liefdevol gespankt, zoals Gerard Reve vroeger stoute kontjongetjes afranselingen gaf uit pure genegenheid.

Die Opel Kadett was Mister Ties dierbaarste bezit en hij zou zijn wagentje met zijn leven hebben verdedigd als het had gemoeten. Toen ik, aangespoord door mijn vader, een keer bij Mister Tie aanbelde met het aanbod dat ik – als heitje voor een karweitje – zijn auto zou wassen, keek hij mij met bijna afgrijzen aan. Het idee dat iemand anders, laat staan een ongewassen stuk tuig in een vaal T-shirt, met zijn vieze jatten snottebellen aan zijn auto zou komen afvegen, moet hem doen hebben rillen van afschuw. Met een grappig Nederlandsch-Indisch accent zei hij dat hij geen behoefte had aan iemand die zijn auto kwam doen. Duidelijk was dat hij zich niet liet vertederen door een tienjarig knulletje.

Een knulletje dat wellicht – moet ik bekennen – behoorde tot een streetgang van punks die regelmatig voetbal speelden op straat. Wie heeft er verdomme niet buiten in de buurt gevoetbald? En ja, er ging wel eens een bal tegen een garagedeur, boom, blinde muur of geparkeerde auto. De Opel Kadett van onze KNIL-man bijvoorbeeld. Altijd als dat laatste gebeurde, hadden wij de gewoonte om met z’n allen heel hard te hoesten, alsof het geluid van een bal op een achterbumper werd veroorzaakt door onze schrapende jongenskelen. Ik herinner me hoe Mister Tie schuimbekkend van woede de straat kwam oprennen toen hij ons ervan verdacht onze bal tegen zijn auto te hebben geschoten (wat we waarschijnlijk hadden gedaan).

Een andere steen des aanstoots was de parkeerplek voor zijn huis. Onze Indonesische officier beschouwde die namelijk als zijn persoonlijke eigendom, hoewel het natuurlijk gewoon de openbare weg betrof. Mister Tie kon er niet tegen als iemand anders in de buurt op zijn plekje stond. Als hij een keer een paar plaatsen verderop moest parkeren (of nog erger: op het pleintje achter onze straat), wachtte hij tot de onverlaat die voor zijn huis stond vertrok… om direct naar buiten te snellen en zijn auto op de vrije plek te zetten. En mocht het gebeuren dat een buurtgenoot zijn auto te lang voor zijn huis liet staan dan stopte Mister Tie rustig een briefje onder de ruitenwisser met de vraag (lees: het gebod) de wagen voor hun eigen huis te parkeren.

Er waren buurtbewoners die zich hierdoor aangespoord voelden hun bolide juist voor het huis van de KNIL-officier te parkeren. Sommigen wachtten zelfs tot de man op zaterdagmiddag even boodschappen ging doen bij het winkelcentrum in de wijk, om snel hun auto voor zijn huis te zetten. Niet aardig, maar hij vroeg erom. Mijn ouders deden hier overigens niet aan mee, maar dat kwam omdat ze geen auto reden.

Toen kwam het moment dat ik jaren later een keer in de buurt van mijn oude straat was. ‘Bezoek nooit de plaatsen van je jeugd’, schreef Martin Bril ooit in een gedicht. ‘Ze vallen namelijk altijd tegen. Net als bij nader inzien die hele jeugd.’

Mijn oude straat was veel kleiner dan in mijn herinnering, de huizen waren kleiner, het licht scheller. Het was vooral zo rustig: nergens voetballende jongens, nergens samenscholende jongeren die knikkerden of meidenpakkertje speelden. Alles was hetzelfde en tegelijkertijd was alles anders. De huisjes, tuintjes, hofjes, struikjes, paaltjes, alles. Er stonden ook veel minder auto’s dan ik me herinnerde.

De parkeerplek voor het huis van Mister Tie was onbezet. Dat betekende dat hij er of niet meer woonde, of net een boodschap aan het doen was. En toen zag ik hem staan, voor het raam, zoals hij in vroeger tijden almaar voor het raam stond om naar de spelende kinderen en de onrust in de buurt te kijken. Hij was onmiskenbaar ouder en grijzer, maar stond fier rechtop en had nog steeds het voorname en standvastelijke van toen ik nog in de straat woonde. Het grote mysterie was waar zijn Opel Kadett uithing.

Hij zag dat ik naar hem keek, waarop ik vrolijk mijn hand naar hem opstak. Even reageerde hij niet, maar daarna verscheen er een gulle lach om zijn mond. Met tien seconden stond hij buiten en met een uitbundigheid die ik niet van hem kende schudde hij mij de hand. Ik noemde zijn naam (die ik opdiepte uit onvermoede registers van mijn geheugen) en even bespraken we hoe het met hem en zijn familie ging. Meneer T. was veel vriendelijker dan ik hem ooit had meegemaakt, op het joviale af.

‘De buurt is de laatste jaren veel te rustig,’ zei hij, ‘mijn vrouw en ik missen echt de kinderen.’

Nadat we wat herinneringen aan buurjongens hadden opgehaald, zei ik dat ik me herinnerde dat hij vroeger een Opel Kadett had gehad, die altijd voor zijn huis stond. Meneer T. zei lachend dat hij die al lang geleden had weggedaan.

‘Waarom heb ik een auto nodig?’ zei hij. ‘AI dat gedoe.

Boodschappen doen we op de fiets en als we ergens moeten zijn ga ik lekker met de trein.’

Toen we afscheid hadden genomen, liep ik terug naar mijn eigen auto. Ook ik verlang niet terug naar de plaatsen uit mijn jeugd, maar toch ben ik blij dat ik Meneer T. even heb gezien.

 

Lees meer TopGear columns van Ronald Giphart

De Utrechtse schrijver Giphart doet live verslag vanuit de kleedkamer, waar zich de gerenommeerde Formule 1-fan Bart Chabot bevindt.