De Utrechtse schrijver Giphart doet live verslag vanuit de kleedkamer, waar zich de gerenommeerde Formule 1-fan Bart Chabot bevindt.

TopGear 122 Porsche

Naar aanleiding van mijn vorige column werd ik gebeld door de vaste redacteur van dit magazine. Dylan heet hij. We zijn al 23 jaar bevriend, dus we kunnen elkaar alles zeggen zonder dat dit de vriendschap uit elkaar doet klappen. Althans, Dylan mag mij alles zeggen. Dat zijn nu eenmaal de verhoudingen zoals die zich in al die jaren hebben ontwikkeld. Iedere keer wanneer we elkaar ontmoeten, roep ik zonder terughoudendheid hoe bijzonder knap, innemend, wijs, erudiet en heteroseksueel-aantrekkelijk Dylan oogt en op zijn beurt vertelt Dylan hoe belabberd de column is die ik nu weer bij TopGear heb durven inleveren.

‘Neem nu je column van vorige maand’, zei Dylan bij onze vorige ontmoeting. ‘Eh … heb je het nummer doorgebladerd? Heb je gezien welke auto’s daar onder andere werden besproken? Zag je die kermitgroene Lamborghini Huracán? Van 0 naar 100 kilometer per uur in 3,2 seconden. 262.398 euro, en dan moet de bekerhouder er nog bij.’

‘Eh..: mompelde ik.

‘Zag je ook die olijfgroene Bentley EXP 10 Speed Slx?’ ging Dylan verder, uit zijn hoofd, als een echte autist. ‘Verdraaid, gast: koplampen die van vorm veranderen, deurpanelen van bewerkt kersenhout. En zag je even verderop de Chevrolet Corvette Z06? Amerikaans, maar heerlijk. Een auto die alle natuurkundige wetten aan z’n laars lapt. Zag je de Mercedes-AMG GTS? Zag je de Ferrari 458 Speciale A? De Rolls-Royce Wraith?’

‘Ik..’

‘En waar kwam jij mee aankakken, in je column?’

‘Eh..’

‘Een Opel Kadert.’

Ik kon het niet ontkennen.

‘Dat was jouw bijdrage aan ons nummer. Een bewogen stuk over een Opel Kadett. Van 0 naar 100 kilometer in 37,4 seconden, mits het wegdek een neerwaartse hoek van 15 graden heeft. Heb je gezien hoe ons blad heet? Heet het LowGear? Denk je dat onze lezers willen lezen over het plankton van de auto-industrie?’

‘Ik denk het niet, meneer’, zei ik.

Dylan knikte, en gaf me nog een allerlaatste kans.

Jaren geleden was ik met een vriend onderweg naar Groningen voor een optreden bij een studentenvereniging. Die vriend was toevallig dezelfde Dylan die nu deze column redigeert. Ik verplaatste me destijds altijd per trein, en zo leuk was dat helemaal niet. Soms bood een vriend aan om mij naar de desbetreffende plek waar ik moest optreden te rijden. In dit geval was het Dylan die me op sleeptouw nam. Ook speelde mee dat hij een nieuwe auto had.

‘Wat voor auto?’ vroeg ik over de telefoon.

‘Dat zie je straks’, zei hij.

Ter verdediging: ik was op dat punt in mijn leven nog niet de verbeten autofanaat die ik inmiddels ben. Ik denk dat ik in die jaren nog geen Porsche van een Clio kon onderscheiden. Of nee, dat is niet waar, maar zeker is wel dat ik het verschil niet zag tussen een Porsche 924, een Porsche 928, en een Porsche 944.

Op een gegeven moment toeterde er een auto beneden in mijn straat in de oude Utrechtse arbeiderswijk waar ik toen woonde. Ik keek door mijn raam en zag Dylan staan, breed lachend bij een knalrood monster, een auto die bij mijn weten nog nooit in de wijk was gesignaleerd. Zelfs de harde jongens reden niet in zulke wagens.

Het was een Porsche 924, 928 of 944, die Dylan voor een bescheiden bedrag op de kop had getikt.

‘Leuk voor die studentenvereniging waar je straks moet voorlezen’, zei hij, het portier voor me openhoudend. Even voelde ik mij alsof ik een rol speelde in Miami Vice, toen ik plaatsnam in de diepliggende, leren stoel. Zo dicht bij de grond had ik nog nooit gezeten. Dylan draaide de contactsleutel om en een kort moment voelde het alsof een oudtestamentische vloek zich over ons ontfermde.

‘Wat is dat?’ riep ik geschrokken.

‘Dat is de motor’, zei Dylan.

Het was de eerste keer in mijn leven dat ik in een Porsche of überhaupt in een sportwagen reed. Dylan hield het rustig en alleen op een stukje snelweg tussen Amersfoort en Nulde gaf hij even gas om mij te laten voelen hoeveel kracht zijn auto had. Alsof ik door een Opperwezen met veel venijn in mijn stoel werd gedrukt.

Ik moet bekennen dat het snel begon te wennen: Dylan en ik samen in een sportauto. Dylan (een beschaafde rustige boeken lezer met een ascetisch voorkomen en een nobele inborst) sloofde zich niet uit, want dat ligt niet in zijn aard. Soms werden we ingehaald door een, zeg, Opel Kadett, en dan keek Dylan mij met een kleine glimlach aan.

‘Zo’ n bestuurder voelt zich een hele bink dat hij een Porsche inhaalt: zei hij rustig, ‘maar hij weet ook wel dat ik mijn rechterpedaal maar een nanomillimeter hoef in te drukken om hem voorbij te stuiven. Daarom zijn wij Porscherijders geen macho’s: wij hoeven ons niet te bewijzen, want we weten dat we sneller kunnen.’

De tocht naar Groningen ging uiterst soepel en bij de studentenvereniging werden we met gejuich onthaald. Nimmer had er een Porsche op de oprijlaan van hun vervallen sociëteit gestaan. Na mijn optreden liep de terugtocht wat vertraging op, omdat Dylan moeite had de schare bewonderaarsters en potentiële moeders van zijn kinderen van zich af te slaan. Drie ontmaagdingen, zes telefoonnummers en twee aanvallen van hysterische devotie verder zaten we weer in de Porsche, op weg terug naar Utrecht.

Bij een benzinestation in Drenthe tankte Dylan zijn Rode Geweldenaar vol, terwijl ik een rolletje King kocht. Op een van de parkeerplaatsen stond een andere Porsche, een 911 (zoveel wist ik er nog wel van). Er zaten twee mannen in die ons vervaarlijk aankeken. ‘Ik weet wat er gaat gebeuren’, zei Dylan op onheilspellende toon.

We waren nog geen vijf minuten terug op de snelweg toen die 911 aan den einder achter ons opdoemde. Binnen een zucht zat de wagen naast ons, en bleef daar hangen. Het leek of de mannen ons wilden uitdagen om een wedstrijdje met hen te doen, en zo de maximumsnelheid te overschrijden.

‘Idioten’, mompelde Dylan, die zich niet liet uitdagen.

Na anderhalve minuut ging de 911 treiterig voor ons rijden.

‘Ik wist dat dit zou gebeuren’, zei Dylan, toen we een stopteken kregen. We moesten de Porsche van de Rijkspolitie volgen tot het volgende benzinestation, en daar werden we gesommeerd uit de auto te stappen.

‘Waarom?’ vroeg ik.

‘Omdat deze wagen is gestolen’, zei een agent met een hand op zijn wapen. Dylan zei kalm dat dit onzin was – hij had zelfs de wettelijke aanschafpapieren bij zich. Het idee was duidelijk: twee gasten van in de twintig konden natuurlijk nooit in een Porsche rijden zonder drugsdealer of pooier te zijn.

Dylans gloednieuwe tweedehands Porsche 924, 928 of 944 kreeg een uitgebreide inspectiebeurt; er werd door de agenten gebeld.

Pas na een uur konden de wetshandhavers niet anders dan ons weer laten gaan, want we hadden niets strafbaars gedaan en de Porsche was Dylans legale bezit. Toen Dylan en ik weer instapten zei de agent, te kabouterachtig om toe te geven dat hij er naast zat: ‘We houden jullie in de gaten’.

Speciaal voor hem heeft Dylan een stukje tussen Zwolle en Amersfoort 230 gereden. Tegen zijn gewoonte in, maar het moest even.

De Utrechtse schrijver Giphart doet live verslag vanuit de kleedkamer, waar zich de gerenommeerde Formule 1-fan Bart Chabot bevindt.