De Utrechtse schrijver Giphart doet live verslag vanuit de kleedkamer, waar zich de gerenommeerde Formule 1-fan Bart Chabot bevindt.

TopGear 127 Rolls-Royce

Mijn jongste zoon heeft een kinderfetisj voor luxe auto’s, en neem dat hem eens kwalijk: hij is negen. Zodra TopGear in de bus valt, is hij de eerste die naar de voordeur rent. Niet om de column van zijn vader te spellen, want die interesseert hem namelijk geen reet, maar om zich te verlustigen aan de glimmende foto’s van donderbolides.

Gisteren – gelukkig nog net op tijd voor deze bijdrage vroeg hij me wat de allervetste wagen is waar in ik ooit heb gezeten. Hij zit nog in de Guinness Book Of Records-fase: bij hem gaat alles om de beste, de meeste, de langste, de snelste, de vetste. Ik moest even over zijn vraag nadenken, want ten eerste hou ik niet bij in hoeveel echt vette auto’s ik heb gezeten (het zijn er vijf), noch hoe duur die auto’s geweest zouden hebben kunnen zijn (iets met zes cijfers).

‘Maar wat was de duurste?’ wilde hij weten, terwijl hij gekleed in pyjama op de bank zat, klaar om naar zijn kamer te worden geschopt, maar dat moment zo lang mogelijk uitstellend door het stellen van lepe vragen.

‘De duurste weet ik niet: zei ik, naar waarheid, ‘maar ik weet wel de sjiekste.’

Mijn zoon ging verlekkerd tegen de bankleuning zitten en maakte een gebaar dat ik kon beginnen met praten. De meest s-e e, daar deed hij het voor.

‘Een Rolls-Royce.’

De naam van dit merk weerkaatste in onze huiskamer. Mijn zoon keek mij met geïmponeerde ogen aan. Hij wist weinig over dit merk en hij kon zich niet herinneren dat hij in onze Utrechtse buitenwijk ooit een exemplaar had zien rijden. Ook op de snelweg waren we nooit door een auto van dat merk omver gereden.

Roll-Royce…’

Met zijn negenjarig jongensstemmetje rolde het woord tussen zijn wangen. Het klonk als een diamant op wielen, een klomp goud met een stuur, saffier met schijfremmen en, eh, centrale deurvergrendeling.

‘Daar rijdt de Engelse koningin toch in?’

Ik knikte.

‘En daar heb jij ook in gereden?’

Ik knikte.

Mijn zoon liet zich achterover zakken in de kussens van de bank, in afwachting van een verhaal dat hem weer even uitstel gaf van het moment dat hij moest gaan slapen.

Het was eind jaren tachtig, ik was een jaar of 22. Naast mijn studie Nederlands werkte ik als chauffeur bij de GG&GD Utrecht, waar ik in een bestelbus spullen naar gezondheidscentra in de stad moest brengen. Soms moest ik ook de directeur rondrijden naar congressen en afspraken buiten de stad. Via deze man werd ik gevraagd voor een bijzondere klus: een kennis van hem moest twee keer per jaar op en neer naar Bordeaux, om daar te onderhandelen met wijnproducenten. Vliegen of de trein was geen optie, want de man moest in zijn auto wijndozen mee terug nemen. Althans, dat was zijn excuus. De waarheid was dat hij vliegangst had en niet van treinen hield. Het probleem was dat hij ook geen zin had om zelf elf uur tussen Den Dolder en Bordeaux achter het stuur te zitten, and that’s where I came in.

Voor een vergoeding van driehonderd gulden moest ik met het openbaar vervoer naar Den Dolder om de man daar om half elf ’s avonds bij zijn huis op te halen, waarna we ’s nachts naar Zuid-Frankrijk zouden rijden, waar ik hem zou afleveren bij een grote wijnfabrikant, ik op de parkeerplaats in zijn auto een dutje kon doen, zodat ik hem aan het einde van de middag weer terug naar Nederland kon rijden, waar we tegen de ochtend zouden aankomen.

Het leek me makkelijk verdiend geld. O ja, dat vergat de directeur van de GG&GD nog te zeggen: zijn vriend reed in een RollsRoyce. Of ik daar ervaring mee had. Nee, natuurlijk had ik als 22 -jarige studentsloeber geen ervaring met ritjes in zo’n überfancy bonbondoos.

Behoorlijk gespannen meldde ik mij stipt bij een villa in Den Dolder, vergezeld van een boek van Palinurus en mijn tandenborstel. Ik had een jasje aangedaan om er een beetje professioneel uit e zien. Mijn opdrachtgever was een joviale pensionado die in zijn vele vrije tijd zoals hij zelf zei ‘een beetje stoeide met geinige Bordeaux’. Hij nam me mee naar zijn garage om me te laten kennismaken met de auto die ons naar Frankrijk zou brengen.

Daar stond ie. Een Rolls-Royce Silver Shadow, van een bouwjaar dat ik waarschijnlijk wel heb geweten, maar weer ben vergeten. De auto was kleiner dan ik had gedacht, maar imposanter dan alle andere auto’s waarin ik ooit had gereden. Mijn moeder had een Honda Civic, ik bedoel maar. Ik zou liegen als ik nog zou weten welke kleur ie had, er staat me bordeauxrood bij, maar dat kan ook zijn omdat dat onze bestemming was.

‘Wil je in de Rolls?’ vroeg mijn tijdelijke reisgenoot. ‘Of liever in de Bugatti?’

In een andere hoek van de garage – een ruimte die groter was dan drie keer mijn studentenkamer – stond inderdaad een Bugatti. Een gele. Het type ben ik vergeten, maar ik weet nog wel dat de auto grote indruk maakte.

‘Heb je wel eens in een Bugatti gereden?’ vroeg de man. Ook hierop moest ik het antwoord schuldig blijven. Mijn stiefmoeder reed een Datsun, ik bedoel maar.

‘We kunnen ook in de Bugatti naar Bordeaux: ging hij verder, ‘maar dat slaapt voor jou morgenmiddag niet zo aangenaam. In de Rolls kun je tenminste nog een beetje behoorlijk liggen op de achterbank.’

Dus namen we de Rolls. Van de reis naar Frankrijk zelf weet ik niet veel meer, behalve dat mijn reisgenoot helemaal niet ging slapen, zoals hij had aangekondigd, maar de volle elf uur tussen Nederland en Bordeaux aan één stuk door heeft gepraat over wijnen, zijn leven, nog meer wijnen en nog meer zijn leven. Achteraf denk ik dat hij me niet als chauffeur had ingehuurd, maar als toehoorder. We suisden over de verlaten nachtelijke Franse snelwegen en de man was constant aan het woord.

Ver voor tien uur kwamen we aan bij het grote chateau waar hij de hele dag zou blijven. Ik probeerde wat te slapen op de leren achterbank, die vooral rook naar natte hond, want ik begreep dat de Rolls ook werd gebruikt om twee Rottweilers mee uit te laten in het bos. Op de terugweg stonden er dozen dure wijn op de achterbank, waardoor mijn opdrachtgever gedwongen was weer naast mij plaats te nemen, voor het tweede deel over de geschiedenis van zijn leven.

‘En zo kwam het dus dat ik in Rolls-Royce heb gereden’, zei ik tegen mijn zoon.

Hij knikte en ik wees hem op het trappengat in de gang. Het was nu echt bedtijd.

‘Ga je lekker dromen van een ritje in een Rolls?’ vroeg ik toen ‘j mij een nachtzoen had gegeven.

‘Nee natuurlijk niet, pappa: zei hij vrolijk. ‘Ik ga dromen over een Bugatti.’

Een verstandige keuze.

De Utrechtse schrijver Giphart doet live verslag vanuit de kleedkamer, waar zich de gerenommeerde Formule 1-fan Bart Chabot bevindt.