VARAgids 2013 5 V.V.T. Verborgen verleden

In Verborgen verleden gaat Ronald Giphart op zoek naar zijn eigen roots. Hij licht alvast een tipje van de sluier op.

Driekwartjaar geleden kreeg ik een uitnodiging voor het NTR-programma Verborgen verleden, waarin mensen met enige bekendheid op zoek gaan naar mooie, ontroerende en onthutsende geheimen uit hun geschiedenis. Verhalen over ontberingen, doorzettingsvermogen, de onvatbare chaos van het leven en de kracht van liefde. Ik kijk graag naar het programma, hoewel ik – op dat moment – geen behoefte voelde op de uitnodiging in te gaan. En dat heeft alles te maken met mijn persoonlijke familiegevoel.

In augustus 1986 stond ik uitermate brak bij de voordeur van een inmiddels afgebroken studentenhuis in Utrecht, te wachten op een groep medenuldejaars. We hadden onze introductietijd. Ik keek lusteloos naar het studentikoze rijtje naamplaatjes bij de bel. Bij de deur ernaast hing maar één naamplaatje: ‘John Giphart’. Ondanks mijn kater herkende ik die naam.

Giphart. Nooit een dubbelklank geweest waarvoor ik een overdosis affectie voelde. Dat zal, als ik op mijn eigen sofa mag gaan liggen, een latente vorm van zelfhaat zijn. ‘Gip’ zou volgens een Engelstalige etymologische site een vervoeging zijn van het werkwoord geben, en hart verwijst naar de stam edel of edelmoedig. De naam zou dus zoiets betekenen als ‘gulle gever’: iemand die veel geeft. En dat klopt natuurlijk wonderwel. Giphart-sullen zijn te vrijgevig voor de wereld.

Er is in mijn familie getwist over de herkomst van de tak. Sommigen vermoedden dat onze voorouders uit Frankrijk kwamen en dat is waarom een deel van de familie de naam potsierlijk uitspreekt als Djzievaär, Volgens anderen is het juist een Duitse naam, die moet worden uitgeblaft als GIPPHART.

Het is in ieder geval een achternaam die niet veel voorkomt in Nederland. Volgens het Meertens Instituut bedroeg het aantal ‘naamdragers’ in 2007 maar 66. In Frankrijk zouden volgens een vergelijkbaar instituut maar 2 mensen zo heten en in Duitsland 5. Het is dan ook niet heel verwonderlijk dat ik, toen ik in die augustusmaand in 1986 op die onverwachte plaats in Utrecht mijn achternaam bij een voordeur zag staan, tot op dat moment nog geen enkele andere mannelijke Giphart had ontmoet dan mijn vader.

Bewust althans, want in mijn babyjaren heb ik bij mijn oma, Trijntje Giphart-Severijn, eens op bed gelegen naast een acht jaar oudere neef. Daar zouden fotografische bewijzen van zijn. Mijn neef en ik zijn na dat ene moment op dat bed, nooit meer in elkaars aanwezigheid geweest.

‘Hallo; zei ik tegen de vriendelijke meneer die opendeed. ‘Is uw achternaam Giphart? Ik heet ook Giphart.’

Hij keek me vorsend aan.

‘Ik ben John,’ zei hij.

‘Ik ben Ronald,’ zei ik.

Daar stonden we dan. Twee Gipharten die elkaar door het toeval plotseling in de ogen keken. We gaven elkaar een hand. Het was een aardige man, mijn neef. Niets mis mee. Werkte als purser bij de KLM. Ik zei dat ik schrijver wilde worden, waarop hij vertelde over zijn moeder, mijn tante Emy Giphart, die in literaire kringen bekendheid genoot (en geniet) als eminente vertaalster van Melville’s Moby Dick. In 1956 was Emy getrouwd met mijn vaders broer John, die een jaar later overleed op 26-jarige leeftijd. Twee maanden na zijn dood beviel mijn tante van een tweeling.

Een paar weken na mijn kennismaking met neef John ben ik bij hem langsgegaan om bij hem te eten. Echt een vriendelijke vent … al heb ik hem daarna nooit meer gezien. Dat is het familiegevoel van de Giphart-clan. We hebben geen hekel aan elkaar, maar hoeven elkaar ook niet al te vaak te ontmoeten. Zo één keer in de twintig jaar volstaat.

Natuurlijk heb ik als kind aan mijn vader gevraagd waarom onze stam niet door familieliefde is bevangen. Mijn vaders antwoord: ‘Dat moet een familietrekje zijn.’ Deze karaktereigenschap zal hem in mijn moeder hebben aangetrokken, want ook mijn familie van moederskant liep niet de verf van elkaars dorpels en ook zij zijn niet ten onder gegaan aan family over-fondness.

Zelf zei mijn vader over zijn beperkte omgang met lieden met wie hij een significante hoeveelheid ‘van zijn genetisch erfmateriaal deelt: ‘Ik heb niets voor of tegen familieleden, zoals ik ook niets heb voor of tegen mensen uit Ermelo.’

Later vertelde hij me een gerucht dat ooit was rondgegaan in onze familie: dat wij eigenlijk bastaard-Gipharts zouden zijn”.Ergens in de nabije foklijn was een voormoeder niet helemaal nauwkeurig geweest wie zij in haar schoot had toe gelaten, waarna een meneer met de achternaam Giphart de vrucht van deze onnauwkeurigheid voor de wet zou hebben ge-echt. Vanaf dat moment heette dat hoerenjong Giphart.

‘Onze-achternaam zou volgens die geruchten toevallig aan ons kleven; zei mijn vader, die daarmee ons gebrek aan familiegevoel afdoende vond verklaard.

Toen mijn vrouw zwanger was van ons oudste kind was het voor mij dan ook geen dramatische beslissing onze baby de achternaam van zijn moeder te geven’, een mogelijkheid die in Nederland vanaf 1998 bij wet is toegestaan. Volgens de ambtenaar van Burgerlijke Stand was mijn zoon het eerste kind in Utrecht dat bij een getrouwd paar de achternaam van de moeder kreeg. Dit geldt ook voor mijn twee andere kinderen, waarmee de naam Giphart na mij, voor mijn DNA-spoor althans, zal uitsterven. Ik geloof dat mijn kinderen op hun 18de nog de mogelijkheid krijgen zich alsnog mijn etiket toe te eigenen, maar ze hebben al aangekondigd dat ze dat zeker niet zullen doen.

Enfin, het moge duidelijk zijn waarom ik – behept met de familiegenen van mijn vader – besloot niet op de uitnodiging van Verborgen verleden in te gaan. Toen echter de moeder van mijn kinderen, die van huis uit historica is, hoorde dat ik het aanbod liet passeren, was ze oprecht boos. Wie kreeg er nu zo’n mogelijkheid?

Ook mijn kinderen wilden volslagen onverwachts weten wat hun herkomst was, wat er in het verleden van hun familie had gespeeld, welke geheimen er konden worden onthuld. Dat leek hen plotseling interessant. Misschien was ik wel nazaat van Napoleon, Jeanne d’Arc, Attila de Hun, Karel de Grote, Julius Caesar, Asterix ofToetanchamon. Misschien waren er vergeten erfenissen. Misschien konden we aanspraken maken op een of andere vorstentroon. Misschien was onze vooropa wel verwekt door een Prins van Oranje of een andere gluiperd.

Een van de vragen die ik aan de researchers van Verborgen verleden voorlegde was natuurlijk het gerucht van de bastaardzoon. Zou er na al die jaren nog kunnen worden achterhaald of mijn tak van de familie onecht was? Ook zou het goed zijn eens antwoord te krijgen op de vraag of de Gipharten oorspronkelijk uit Frankrijk of uit Duitsland kwamen.

Mijn vader vertelde mij ooit dat mijn opa, Marius Giphart (in 1902 geboren en overleden toen ik acht onder nul was), in de Tweede Wereldoorlog een poging heeft gedaan een stamboom van de familie te maken. Hij had toch tijd genoeg, als werkloos hoofdredacteur van een Dordts dagblad dat door bezetters niet meer mocht verschijnen. Volgens de overlevering is mijn opa du moment dat hij erachter kwam dat een tak van de familie uit Duitsland kwam, gestopt met zijn genealogische werk.

Dat was een andere kwestie die ik het team van Verborgen verleden voorlegde: hoe zat het eigenlijk met de rol van mijn opa in de oorlog? Niet dat ik heel bang was dat mijn grootvader in het geheim SS’er was of er anderszins zwarthemdse denkbeelden op nahield, want daarvoor was het ressentiment van mijn vader tegenover het Herrenvolk zijn leven lang te groot. Maar feit is dat mijn vader altijd opvallend zwijgzaam is geweest over de oorlogsjaren, terwijl ik daar als kind erg in geïnteresseerd was.

Een lijn die de onderzoekers van Verborgen verleden ook uitzochten was het vermoeden van de familie van moederskant dat de oma van mijn moeder van Joodse afkomst was. Dit is mij als dertienjarige verteld door mijn tante Meija, een vrouw die zich ooit verloofde met een vliegenier die vlak voor het huwelijk verongelukte. Zijn lichaam werd nooit gevonden, waardoor tante Meija hem als eeuwig bruidje haar leven lang trouw bleef (en daarom ging ze zestig jaar later ‘ongeopend retour’ zoals mijn moeder het noemde).

Tante Meija, die een tijdje bij ons in woonde en zo lief was dat ze zelfs druiven voor ons pelde, vertelde ons dat mijn moeders oma, een vrouw met de inderdaad Joodsklinkende achternaam Kalfsvlees, een bekeerde Jodin was. Toen mij werd verteld dat ‘Jood zijn’via de moederlijn werd doorgegeven, kon ik als beginnend puber het leed van zes miljoen vermoorde mensen op mijn schouders nemen. Onterecht, blijkt nu, want de redactie van Verborgen verleden kon geen enkel bewijs vinden dat de Kalfsvlezen in mijn familie koosjere Kalfsvlezen waren (sterker nog, er zat zelfs een veroordeelde veedief tussen).

Deze geschiedenis heeft het programma niet gehaald. Over de zoektocht en vragen & antwoorden die wel in het programma worden behandeld is het mij niet toegestaan iets zeggen, want dat zou de lol van de kijkers kunnen verpesten. Wat ik wel kan onthullen is dat ik geen directe afstammeling van Jezus ben. Het verhaal van mijn tak van de Giphart-clan is er een van ontberingen, doorzettingsvermogen, de onvatbare chaos van het leven en – uiteindelijk – de kracht van liefde. En dat vervult mij toch met meer genoegen dan ik vooraf had gedacht.