Ronald Giphart schreef een nieuw boek dat hem opnieuw naar zijn eigen weggedrag liet kijken. Maar rijdt Giphart nou wel of niet beter dan gemiddeld?

TopGear 134 Spatlappen

‘Van mamma mag ik altijd voorin zitten.’

Dit zegt mijn zoon van negen jaar, die ondanks zijn jeugdige leeftijd een obsessie heeft voor auto’s. Ik heb in dit magazine eerder over hem en zijn kinderfetisj geschreven, over hoe hij – zodra TopGear in de bus valt – naar de voordeur rent om zich te verlustigen aan de prachtig glimmende foto’s. En dus niet om mijn column te lezen. Dat ik een paar maanden geleden over hem schreef, vervulde hem met trots.

‘Nu weet iedere automobilist dat ik van auto’s houd’, zei hij, met enig gevoel van overdrijving. ‘Aaaahhh?’

Hij staat al met het portier van mijn auto in zijn hand. Overigens heeft hij niet alleen een obsessie voor auto’s. Mijn zoon is tot op het gekmakende af weetgierig naar zo’n beetje alles dat hij kan bedenken. Hij stelt mij, mijn vrouw, de rest van ons gezin, iedereen die we kennen en vooral ook iedereen die we niét kennen, alle mogelijke vragen over alle mogelijke onderwerpen. Mijn zoon is een omgekeerde Google: hij wil álles weten en stelt bij alles de vraag ‘waarom?’ Hoeveel inwoners Noord-Ierland heeft. Of je een scheet ook kunt doortrekken. Of Ronaldo en Messi elkaar weleens bellen. Of de Koningin een fiets heeft. Waarom opa niet de baas van Nederland is. Of vissen kunnen zwaaien. Hoe laat het is op de maan. Of er ook auto’s bestaan waar het portier aan de achterkant zit.

‘Dus van mamma mag je voorin?’ zeg ik, en ik weet dat hij daarmee mijn soft spot raakt. Als hij van mamma op de bijrijdersstoel mag zitten, mag dat van mij natuurlijk zeker. Daarbij rijd ik in een Volvo V70 en mamma een Renault Clio, dus ik win het op punten wat betreft veiligheid en degelijkheid. Ik weet alleen dat als ik hem voorin laat zitten, de stroom vragen zo stevig zal zijn als de uitlaatsluis van een overgelopen stuwmeer.

Alleen als je wel een beetje stevig rijdt’. zegt mijn zoon, wanneer ik hem toestemming heb gegeven om naast mij te gaan zitten. Eenmaal op de weg begint hij inderdaad een spervuur van vragen op me af te schieten. Niet alleen is mijn zoon overdreven geïnteresseerd in wat ik van automerken vind, hij wil ook altijd weten in welke auto’s ik zelf heb gereden. Al tientallen keren heb ik daar antwoord op gegeven, maar hij blijft de vraag stellen. ‘Wat was nou je eerste auto?’ zegt hij. Terwijl ik hem antwoord geef, besef ik dat dit gesprek over veel meer gaat dan de auto’s die ik in mijn leven heb bezeten. Dit gaat ook over wie ik ben, wat mijn achtergrond is, waar de roots van mijn zoon liggen. Of zo, ik filosofeer er lekker op los, om niet naar zijn constante stroom vragen te luisteren.

‘Pappa!’ roept hij, me tot de orde roepend.

Hij wil weten hoeveel BMW’s er in Frankrijk rondrijden. Wat de maximumsnelheid is van een begrafenisauto. Of je een begrafenisauto ook mag gebruiken om boodschappen mee te doen. Of je met een limousine door de drive-in bij McDonald’s kunt. Van welk merk het Pausmobiel is. Waarom sommige auto’s vier deuren hebben en sommige twee. Waarom oude auto’s speklappen hebben. Speklappen? Waarom oude auto’s spatlappen hebben en nieuwe niet (weet jij het?). Waarom een bestuurder eigenlijk niet in het midden zit. Hoe lantaarnpalen weten dat ze aan moeten als het ’s avonds donker wordt. Wie verkeersborden schoonmaakt. Waarom een vluchtstrook een vluchtstrook wordt genoemd.

Van ieder merk en ieder type dat we passeren, wil hij weten uit welk land de betreffende auto komt, wat voor soort mensen er normaliter in rijden, en of ik er zelf een zou willen bezitten. Dat zijn gewetensvragen. Ik wil mijn zoon niet opzadelen met mijn persoonlijke aversies, voorkeuren en aberraties, want voor ik het weet, wordt hij getransformeerd tot net zo’n misantropische zeurende bekrompen achteruitstrevende binnenvetter als zijn vader.

‘Wat is de aller-, allerlelijkste auto die je kent?’ vraagt hij, als hij een tijdje zijn mond heeft gehouden.

‘Ik twijfel tussen een Nissan Cube en een Fiat Multiple’, zeg ik. ‘En alles in beschouwing nemend, kies ik toch voor de laatste. Ik vind dat die auto bij wet verboden zou moeten zijn.’

Mijn zoon grinnikt en vraagt of dat kan, of auto’s echt verboden kunnen worden. Dat kan niet, leg ik uit, maar het zou wel goed zijn.

‘Ik vind dat ook’, zegt hij, en op dat moment begin ik al spijt te krijgen van mijn grapje. Kinderen richten zich naar hun ouders. Mijn zoon roept dat hij Muitipia’s haat en iedereen die erin rijdt. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Mijn degout jegens die Italiaanse wansmaak komt voort uit een gemakzuchtige neiging altijd maar grapjes te maken en de wereld in te delen in overzichtelijke groepen ‘goed’ en ‘fout’, ‘mooi’ en ‘lelijk’, ‘waardevol’ en ‘rommel’. Dat is bij de borreltafel natuurlijk best grappig, maar niet als je met een negenjarig jongetje in de auto zit.

Want na mijn vrolijke uitval over Muitipia’s en Multipla-rijders komt natuurlijk onvermijdelijk het moment dat we bij een stoplicht stilstaan naast… een Multipla. Een rijpe-banaankleurige zelfs. Iemand vond dit niet alleen het mooiste model, maar ook de mooist leverbare kleur. Ik had erop kunnen wachten: mijn zoon begint kotsbewegingen te maken richting de wagen en de bestuurder.

‘Doe dat eens even niet’, zeg ik, mijn hand ferm op zijn been leggend. Verbaasd kijkt hij naar mij op en stelt eindelijk, eindelijk, een zinnige vraag.

‘Waarom niet?’

PS

De vraag van mijn zoon over die spatlappen heb ik toch even nagezocht. Er gaat een mooi verhaal achter schuil, want in de jaren zeventig was het in Nederland voor alle auto’s verplicht om spatlappen te hebben. Dat had de wetgever verplicht gesteld omdat motorvoertuigen aan de achterkant van de wielen afgeschermd dienden te zijn zodat opspattende delen (zoals regenwater en gruis) niet naar achteren weg geslingerd zouden kunnen worden. Tenminste twee-derde van de hoogte van het wiel moest zijn afgeschermd.

Misschien was het niet het meest doordachte besluit van de overheid, want er werd een uitzondering gemaakt voor auto’s ‘waarbij de constructie niet toestond dat er spatlappen gemonteerd konden worden’ (bron: Wikipedia). Vervolgens bleek dat vrijwel alle nieuwe auto’s die in de jaren na deze wet van de band rolden onder deze uitzondering vielen. Sindsdien is de term ‘Spatlapbesluit’ een staande uitdrukking voor ‘slecht doordachte en niet te handhaven wetgeving’.

Hier vind je meer columns van Ronald Giphart in de TopGear.