Utrechts Nieuwsblad 22 maart 1994 – Baldadig

Een maand geleden ging ik met een vriend naar Het Letterkundig museum in Den Haag. Wij hebben (puur om te choqueren, hoor) een heel verleden van literair vandalisme: grappen over net overleden schrijvers, het elkaar onder toezicht van anderen op grote afstand toewerpen van kostbare boeken, het met een fineliner veranderen van strategische letters in oude dichtbundels (in ‘heffen’ de ‘h’), enzovoort.

Ja, het is een zware last om altijd maar zo enorm grappig te zijn als wij. In het Letterkundig Museum bleek het goed geinen, want we waren de enige bezoekers en we zagen zelfs geen suppoosten. Na eerst met een heel pakje kauwgum een abstract beeld van Leo ‘de Neus’ Vroman nog abstracter te hebben gemaakt, ontdekten we dat de plakletters op de naambordjes boven de vitrines gemakkelijk loslieten. Welnu, het veranderen van ‘Jan Wolkers’ in ‘Jan Wokkel’ was natuurlijk niet zo moeilijk, want een ‘k’ kan je bij wijze van spreken overal vandaan halen. Het omzetten van ‘Ina Boudier Bakker’ in ‘Ina Bouvier Blaffer’ was al een stuk ingewikkelder, maar om van ‘Cola Debrot’ ‘Coca Cola Debrot Light’ te maken, was toch echt een topprestatie. We waren er urenlang zoet mee. Toen we later die dag in Amsterdam een uitgeversfeestje hadden, konden we het niet laten enorm op te scheppen over onze baldadige acties.

Toch was het verhaal letter voor letter gelogen. De waarheid is namelijk dat we ons helemaal niet schandelijk hebben gedragen. We hebben het ons alleen maar voorgesteld, terwijl we eenzaam rondliepen tussen de vitrines. Wat is er toch met ons aan de hand de laatste tijd?

Zo sprak ik vorige week met twee Utrechtse vrienden af dat we ons op het Boekenbal in de Amsterdamse Stadsschouwburg weer eens ouderwets onuitstaanbaar zouden gedragen. We hadden ons voor de verandering slightly overdressed gekleed, want dat leek ons bij voorbaat erg grappig. Nu ben je tussen het schrijversgeteisem al een hele nette jongen als je wenkbrauwen een keer toevallig in model zitten, laat staan als je je haar hebt gekamd of diezelfde week nog onder de douche bent geweest. Men mag dus gerust zeggen dat we hemelschreiend zielig voor lul liepen in onze zorgvuldig gestreken en gestijfde rokkostuums. De keren dat we te horen kregen ‘zeker gehuurd’ of ‘eerste keer op een Boekenbal zeker’ of ‘uit welk deel van Nederland hebben ze jullie geïmporteerd of ‘ober’ of ‘de zuidpool is die kant op’ zijn werkelijk niet te tellen.

Toch lieten we ons uiteraard niet kennen en beantwoordden we deze griezelig geniale aanvallen van Amsterdamse humor meestal door onszelf gillend van de lach even helemaal onder te schijten. Maar verder wilde het eigenlijk toch niet helemaal vlotten met dat ‘ouderwets onuitstaanbare gedrag’. De grap met de pijp had nog wel enig succes (we hadden allemaal een pijp bij ons zodat we Harry Mulisch voortdurend om vuurtjes en tabak konden vragen), maar al onze andere zorgvuldig voorbereide grollen en dollen leken ons op het moment suprême gewoon niet zo leuk, zelfs een beetje kinderachtig. Wat is er toch met ons aan de hand, vroeg ik me nogmaals af. Het begint me een beetje zorgen te baren: dat we de laatste tijd zo vriendelijk geworden zijn en vooral zo nadenkend. Zal ik eens iets vreselijks vertellen? Ik heb het het afgelopen Boekenbal echt naar mijn zin gehad. Ik heb met mensen gepraat, gewoon, omdat ik het leuk vond om die mensen te zien en leuk vond te horen hoe het met ze ging. Ik ben aardig geweest. Dat is toch belachelijk! Zoiets zou toch vroeger ondenkbaar zijn geweest? Ik ben pas achtentwintig, maar ik geloof zowaar dat ik mild begin te worden.