Kijk Magazine, november 2008, nummer 11
[Red.: column zonder titel. Titel is van de redactie]
De toeters kunnen uit het vet: KIJK bestaat veertig jaar! En op de een of andere manier stemt me dat ook somber. Volgens sommigen begint het leven op je veertigste. Zelf ben ik tweeënveertig, verschrikkelijk jong nog eigenlijk, als je erover nadenkt. Wanneer ik echter een blik in de spiegel werp, heb ik altijd een schrikreactie: Jezus, wie is die verschrompelde pannenkoek? Oh, dat ben ik zelf. Je moet ervan houden; ouder worden.
Een jaar of zevenentwintig geleden kreeg ik een abonnement op KIJK van mijn vader, die waarschijnlijk moe werd om steeds maar te moeten antwoorden op mijn onuitputtelijke stroom waarom-vragen. Hoe kan een oerknal een oneindig universum veroorzaken? Hoe kan een stukje vlees in je hoofd gedachten, geuren en liedjes onthouden? Waarom stort een vliegtuig (meestal) niet neer? Wanneer en waarom zijn bankbiljetten uitgevonden en waarom krijg je er zo weinig van als zakgeld?
Anderhalf decennium later werd ik door KIJK gevraagd een vaste column te schrijven. Onder de titel ‘Drift’ mocht ik schrijven over de fascinerende, wetenschappelijke wereld die schuilgaat achter liefde en seksualiteit. Het onderwerp bleek een mer à boire, een onuitputtelijke bron van inspiratie, invalshoeken, weetjes en anekdotes. Mijn column zou gaan over (zoals ik het toen omschreef) de mechanica van het genitale bungyjumpen, de chemie van de seksuele opwinding, de evolutie van trouw en overspel, de twaalf miljoen verschillende vormen van baltsgedrag, en nog veel meer.
Ik moet bekennen dat ik aanvankelijk een beetje huiverig was om voor het blad te schrijven, maar ik ben over de schreef getrokken door een zeer bijzondere vrouw. Het is voor mij onmogelijk om bij de veertigste verjaardag van KIJK niet stil te staan bij Monique Punter, die het blad jarenlang redactioneel heeft begeleid. Of dat voor andere schrijvers ook geldt, weet ik niet, maar ik ben in mijn loopbaan door enkele lieden vergezeld die mij, al dan niet bewust, richting hebben gegeven of mij hebben behoed voor foute paden. Monique Punter was een van mijn richtingpaden.
Toen ik nog schreef voor het vrouwenblad Viva was zij mijn vaste redactrice. Regelmatig bespraken we mogelijke onderwerpen, de columns die ik had ingeleverd en de reacties op gepubliceerde stukken. Eén advies van Monique in die jaren is voor mij persoonlijk van zeer groot belang geweest. Ik vertelde haar – medio 1995 – dat ik door een Utrechts meisjesdispuut was gevraagd voor een blind date met een van hun dispuutsgenoten. Monique riep hierop juichend dat hier natuurlijk een geweldige column in zat. Met dat in gedachten besloot ik op de uitnodiging in te gaan (je moet als schrijver tenslotte ook weleens wat meemaken om over te schrijven). Het bleek een van Moniques betere adviezen. De blind date in kwestie en ik zijn inmiddels bijna dertien jaar bij elkaar en we hebben drie kinderen.
Monique maakte de overstap van Viva naar KIJK, en aanvankelijk was ik terughoudend toen ze me vroeg ook voor dat blad te columneren. Tijdens een copieuze lunch haalde ze me over het toch te proberen. Ze stuurde me om de paar maanden een bulk wetenswaardige knipsels en kopieën, waaruit ik nog tot op de dag van vandaag put. Inmiddels kan ik me niet meer herinneren dat er een tijd was waarin ik niet schreef met de wetenschap als vangnet. Monique Punter overleed onverwachts in 2006, veel te vroeg, veel te jong. Ze werd 41 jaar.
Toen ik afgelopen zomer werd gevraagd om weer voor KIJK te schrijven over ‘de wetenschap van de liefde’, dacht ik één seconde aan Monique en zei ik toe.