Everzwijnen

De Volkskrant, 2 september 2011

Een kleine week verblijf ik in een schrijfhuisje op de Veluwe. Een keer per dag ontvlucht ik mijn laptop door in het bos te wandelen, om niet in eenzaamheid weg te kwijnen en toch een beetje onder de bomen te zijn. Er lopen niet veel mensen in het bos, af en toe kom ik een echtpaar tegen of iemand die een hond uitlaat. Honden zijn blijkbaar een excuus om in het bos te mogen wandelen. Mannen zonder hond lopen er nauwelijks en vrouwen al helemaal niet.

Als geboren stadsmens ben ik een onwennige woudloper. De keren dat ik een voorbijschuifelend koppel tegenkom probeer ik zo normaal mogelijk te kijken, als bosbezoekers onder mekaar. Dat ik niet een of andere creep ben die verscholen achter een boom mensen schrik aanjaag. Geen gescheiden huisvader met een koord in zijn achterzak op zoek naar een tak om zijn gewicht te dragen.

In 1998 deden onfrisse types een drugsdeal midden in het bos. Er ging iets mis, één partij begon te schieten, er vielen twee doden. Toevallig liep er argeloos twee mannen langs die zagen wat er gebeurde. Uit angst voor ontmaskering werden deze mensen door de drugsdealers ook maar omgelegd. Soms als ik door het bos wandel denk ik aan de zinloosheid van die moorden.

Mensen zie ik weinig in het bos, beesten veel meer. Vanmiddag liep er in de verte een hert dat mij aanvankelijk niet zag. Ik hield mijn pas in om het dier niet te verjagen. Behoedzaam stapte ik in zijn richting, als een jager zonder geweer. Net toen ik een mentale notitie maakte van de magie van het moment, kreeg het hert mij in de gaten en schoot het tussen de struiken.

Gisteravond maakte ik een langere wandeling, niet omdat ik zin had om langer te wandelen, maar omdat ik verdwaalde. Het begon te schemeren. Ik sloeg een pad in en plotseling hoorde ik vreemde geluiden die klonken als iemand die boert met zijn mond dicht. Daar zag ik ze, een stuk of vijftien everzwijnen. Het was blijkbaar een genoeglijk samenzijn, want de beesten stonden elkaar toe te boeren dat het een lust had. Een deel van de groep doorwroette de bosgrond, een ander deel richtte zich op, om mij aan te kijken alsof ik zojuist een ripdeal aan het verstoren was.

In mijn jeugd kende ik iemand die wel raad wist met everzwijnen. Hij braadde ze aan het spit en at er soms vijf achter elkaar. Alleen de botten bleven over. Had hij honger dan rende hij naar het bos om wat everzwijnen te plukken. Waar was Obelix nu ik hem nodig had?

Moment van zelfinzicht. Hoe bang was ik? Hoe gevaarlijk zijn everzwijnen? Wat wist ik van everzwijnen? Hadden ze jonkies bij zich? Moest ik nu op de grond gaan liggen en me dood houden? Eten everzwijnen mensenvlees? Zou ik ooit mijn verhaal nog kunnen afschrijven? Moest het hier nu eindigen?

Ik las eens dat drie dingen onverwoestbaar zijn: staal, diamant en gebrek aan zelfkennis. Bij terugkomst in mijn eenzame hutje dacht ik na over de angst die ik had gevoeld. Ik vind mezelf niet bang aangelegd, maar vijftien boerende everzwijnen in de avondschemer leerden me anders.