De ronde van Europa

Rails Maandblad, nummer 3, maart 1999

De trein instappen zonder precies te weten waar je in Europa zult uitstappen – Dat is de romantiek van interrailen. Rails hing tien auteurs en fotografen een rugzak op hun schouders en stuurde ze het avontuur tegemoet. Om een groot deel van West-Europa te kunnen bestrijken, vertrok elk team op het punt waar het vorige beland was: een interrail estafette.

De teams:

  • Ronald Giphart & Eric van den Elsen [Utrecht, Manchester & Glasgow]
  • Jack Nouws & Edwin Walvisch [Glasgow, Newcastle, Göteborg & Narvik]
  • Manon Uphoff & Bianca Pilet [Lulea, Kopenhagen, Berlijn & Boedapest]
  • Joost Zwagerman & Thom Hoffman [Boedapest, Wenen, Venetië & Nice]
  • Jaap Scholten & Dave Gray [Marseille, Ceuta, Tanger, Madrid, Parijs & Utrecht]

Hieronder het stuk van Ronald Giphart.

ALS JE DEZE BRIEF LEEST, Jack, ben ik doodziek onderweg terug naar onze thuisplaats Utrecht en trein jij vanaf Glasgow verder naar Diep in Noorwegen. Mijn fotograferende reisgenoot heet Eric van den EIsen en een van de eerste dingen die hij me vertelde was dat hij Engeland fototechnisch net zo saai vond als Nederland. Hij zei: ‘Engeland is sowieso een ongelooflijk saaaaaaai land. En ik wil dan ook de saaaaaiste fotoreportage maken ooit. Een uitdaging. Schrijf jij daar maar een saaaaai verhaal bij. Ja, ik heb er echt zin in.’

Vlak voordat we vertrokken (alsof we in onze eigen jaren-vijftigfilm speelden, klonk er een stoomfluit – echt waar) zagen we een groepje échte Interrailers. Ze hadden rugzakken en zo’n verbeten ‘wij gaan Europa onveilig maken’-blik in de ogen. ‘Daar moeten we mee in contact zien te komen!’ gilde Eric dolenthousiast, en we renden vlug onze Eerste Klas coupé binnen om te worden afgevoerd naar ons viersterrenhotel. We hebben de jongelui goddank niet meer gezien. In de trein imiteerden we vervolgens, met het oog op onze eindbestemming, een half uur lang de reclamespot van het Schotse whiskymerk The Famous Grouse: ‘And the nhaam? Een vhoegel… huhuhu… Markwaerdig…’ En toen dat ons en de zakenmannen om ons heen begon te vervelen, gingen we ons voorstellen hoe terroristen de Kanaaltunnel zouden opblazen. Of althans: hoe wij dat zouden doen, want de beveiliging in Brussel maakte een niet bepaald rustgevende indruk.

Die tunnel viel overigens best mee, qua lekkages en Libische semtex-experimenten en vrouwen die hysterisch kwamen langsrennen, gillend: ‘We gaan eraan! Jahweh zal ons straffen!’ In een minuut of twintig werden we er efficiënt doorheen getorpedeerd, terwijl het treinpersoneel een opvallend goede lunch serveerde (als je er tenminste van houdt dat het water pas na een maaltijd in je mond loopt). Eenmaal in Engeland werden we bijna in slaap gesust door het monotone landschap. Het regende en noch de natuur, noch de architectuur gaf aanleiding voor overdreven veel enthousiasme. We zagen een aantal boerderijen met een soort heksenpuntmutsen, maar verder waren de meeste gebouwen die we onderweg zagen erg lelijk, vooral de nieuwbouw (het lijkt wel of de nieuwbouw in Engeland heeft stilgestaan, ze hebben hier hele ouderwetse nieuwbouw).

Waar we in Londen erg aan moesten wennen, was de vertraging van onze aansluiting. De trein van de firma Virgin (ook bekend van cola, platen, vliegtuigen, cd-winkels, verzekeringen, radiostations en een immer glimlachende kapitalistische tuinkabouter) zat vast in de spits. Tijd genoeg om Hotline, de plaatselijke Rails, uit ons hoofd te leren, te weten het ‘herfst/winter-nummer’ (nou, we kunnen ze hebben, de pathetische losers).

Ik weet niet of ik het mag zeggen, maar ook nu reisden we weer first class, en dus kregen we een keur aan sweets & savouries geserveerd: muffins, flapjacks, chickens tikka masala en een geroosterde krentenbol met gezouten boter. Jack, om het Engelse landschap te beschrijven wil ik je als schrijvers onder elkaar een paar associaties geven: schapen, manors, schapen, cottages, schapen, baksteenrode fabriekshallen, schapen, een plaatsje dat Rugby heet, schapen, een snurkende Eric die droomt van zijn rubberen reisvagina (zoals hij me bij wijze van grap had wijsgemaakt bij zich te hebben), schapen, een kanaal meanderend langs de spoorweg, schapen, een vhoegel, huhuhu, markwaerdig.

Veel te laat in de avond kwamen we aan in Manchester. En op dat moment werd pijnlijk duidelijk dat het je als onschuldige Interrailer soms danig tegen kan zitten: onze gereserveerde en al betaalde hotelkamers in het luxe popsterren-, pooier- en zakenmannenhotel The Brittania waren given away en er waren no other rooms. De woorden ‘given away’ en ‘no other rooms’ liet Eric even op zich inwerken en toen bleek hij niet alleen een absurd gevoel voor humor te hebben, maar tevens als pitbull te kunnen aanvallen. Twee minuten na zijn woede-uitbarsting werden we, op kosten van The Brittania, haastig afgevoerd naar een ander te luxe hotel. Zie je wel, dat Interrailen valt best mee.

Nu hoef ik jou niet te vertellen, Jack, dat je als schrijver drie vertelmanieren hebt: ‘Deckung’ (wat je vertelt is wat er gebeurde). ‘Dehnung’ (enkele bladzijden schrijven over enkele seconden) en ‘Raffung’ (enkele maanden samenvatten in één alinea). Gelet op de tijd moet ik me helaas tot die laatste manier beperken: onze eerste indruk van Manchester was dat het zo Chinees leek (omdat achter ons hotel China Town zat, waar we een hapje aten). Manchester maakte absoluut niet de indruk een wereldstad te zijn, eerder een provincieplaats in Vlaanderen. Een paar uur later in het hotel dronken we genuine bitter, een bijna prikloos bier met een opmerkelijk pure smaak. Eric maakte een strijdplan voorde volgende dag: hij ging zich ‘visueel concentreren’ op ‘regen en oude shit’.

Nu leer je meer van een land door naar de schoonmaaksters te luisteren dan door de highlights te bezichtigen. Terwijl Eric de volgende ochtend vroeg op pad ging om zijn strijdplan uit te voeren, zat ik in de lobby van het hotel te luisteren naar de gesprekken van vier oudere, besuikerspinde vrouwen die ik inmiddels mijn vriendinnen noem. Buitenlandse mannen en hun capaciteiten, regen, erectieproblemen, iemand wiens geld gestolen was, een kat die geesten aanvoelde en malafide kappers – ik kreeg een aardig beeld van een gemiddeld ochtendje in Manchester.

’s Middags nam Eric me mee naar de wijk die hij had ontdekt, op twee minuten lopen van ons hotel. Ik heb in mijn leven vaak & langdurig gewoond in vooroorlogse arbeiderswijken (in Dordrecht Krispijn, in Utrecht Zuilen, in Soest nabij Paleis Soestdijk), maar geen van deze fabrieksaanbouw haalt het bij wat we hier zagen. In Manchester zie je de ‘Wet van de Remmende Voorsprong’ in praktijk. Als eerste grote geïndustrialiseerde stad bevindt Manchester zich thans nog in het begin van de vorige eeuw, zij het dat alles hier grauw, vies en verlaten is. We zagen uitgebrande gebouwen, verlaten fabrieken, kantoren die voor de helft zijn verlaten en voor de andere helft in bedrijf zijn, pavements die nog het meest aan de Derde Wereld deden denken. Wat een ontzettend mooie verschrikkelijk lelijke stad. Bijna alle aftandse fabrieken die we zagen, zouden in Nederland allang op de monumentenlijst zijn gezet. Zo was er een gebouw dat Eric niet losliet. Het had verrotte metalen brandtrappen en we zagen door de kapotte ramen de half ingestorte verdiepingen. Eens moet dit een nest van bedrijvigheid geweest zijn. Nu is er enkel bedrijvigheid in The Bankrupt Shop, de enige winkel in de omtrek. Manchester steunt op oude krachten, verrotting heeft ons aangeraakt.

Een paar straten verderop (Por Street, Radium Street, Gun Street) liepen we, zonder dat we er erg in hadden, een terrein op met bergen ijzererts, nikkel, lood en teer. Dat ze dat hier zomaar hebben laten slingeren, was onze reactie, maar de fabriek bleek nog gewoon te functioneren. Er lag ijzer na te smeulen in grote metalen bakken (waar we pijn van in de ogen kregen toen we er iets te lang naar staarden). Onvoorstelbaar dat we hier zonder controle bij konden. Scrap metal, de laagste industrie van de laagste industrie.

Onze stelling: de huidige samenleving vindt haar oorsprong in Manchester (en Liverpool). De eeuwen waarin Techniek buitensporig geplaatst is boven Geest vinden hier hun grondvest. Op zoek naar de restanten van het begin van onze getechnologofilosoficiseerde beschaving komen we terecht in Castiefield, waar onder andere het National Museum of Labour History is gevestigd. Volgens Erics Lonely Planet zou dit ook een vervallen fabrieksgebied zijn, maar inmiddels is de wijk volledig veryuppificeerd. Alle fabrieken zijn gerenoveerd en omgebouwd voor designgekke veelverdieners. De working ciass hero zou zich in zijn kale arbeidersgraf omdraaien als hij zou zien wat de yuppy anti-hero met deze plek heeft gedaan. Er is een nieuw uitgaansgebied gecreëerd, met sluisjes, rondvaartbootjes en gigantische restaurants. Het tragische is dat dit hele gebied, net als de aftandse wijk bij het centrum, totaal verlaten is. De enige die we zagen was een ober, die verveeld een krant las, naast een groot bord met ‘Jacket potato with guacamole!’.

Later, in de taxi weer terug naar de veel mooiere echt vervallen wijk, vroeg de taxi ons: ‘Komen jullie voor de wedstrijd?’

‘Welke wedstrijd?’ vroegen wij.

Raffung: een kwartier later kwamen we aan bij de East Stand van het roemruchte stadion Old Trafford en weer een kwartier later hadden we kaartjes voor de Champions-Leaguetopper Manchester United (de duurste ploeg van de wereld) tegen FC Barcelona (de duurste ploeg van de wereld). Natuurlijk hadden we deze tickets gekocht op de zwarte markt en natuurlijk waren we bang dat onze handelaar ons beduvelde. De dealer, die ik inmiddels een vriend noem, zag onze aarzeling (nadat we al betaald hadden uiteraard) en hij vroeg of we vaker in Manchester kwamen. In dat geval wilde hij ons namelijk graag nog een keer van toegangsbewijzen voorzien. Hij schreef zelfs zijn naam en telefoonnummer op een briefje en zei erbij: ‘I’ve always got tickets for any match. Do me a favour and tell your friends about me…’

Bij dezen dus, Jack, het nummer van Darren is: 0836370379.

‘Please adjust your dress before leaving’ hing er overal in de herentoiletten bij het stadion (‘alstublieft, doe uw gulp dicht voor u weggaat’). Het was goed dat we hieraan herinnerd werden, want Eric en ik waren erg onder de indruk van de sfeer in Old Trafford. Ik weet dat je niet van voetbal houdt, hoewel jij je vast ook had laten overdonderen door de menigte, de vaders, de zonen, de mannetjes met petten en vooral door de massale gezangen, spreekkoren en andere uitingen van totale gekte. Ik heb er een paar gezangen geprobeerd fonetisch op te schrijven, maar ik kom niet verder dan; ioeiaa ioeiaa iaa iaa maah sja iaaaa! En: liiinn oooo arss ou oo eeee laaaa (wat zoiets als ‘Sing your arse out for the lads’ moet betekenen). En: jaihaitit! Jaihaitit! JaiTIT! JaiTIT! (United, United, United, United). De eindstand van de match was 3-3, Barcelona speelde voetbal van een ander sterrenstelsel, en toen we het stadion verlieten voelden Eric en ik ons heel even Mancunians amongst Mancunians.

Een dag later zagen we op het station weer een groepje échte Interrailers, en weer lukte het ons hen te ontwijken. En nu moet ik werkelijk even schandalig Raffen: de reis naar Glasgow was een van de mooiste treinreizen die ik slapend heb meegemaakt (het bezoek aan een nachtclub bleek de volgende dag een behoorlijk verlammend effect te hebben).

Glasgow komt van het gaelicse woord Glas-ghu, wat ‘aangename groene plaats’ betekent. Inderdaad vonden we Glasgow onmiddellijk een veel aangenamer stad dan Manchester. Het centrum heeft iets weg van een kleinschalig Manhattan of Milaan, mondain en toch overzichtelijk. Eric ging zich onmiddellijk ‘visueel concentreren’ op kilts en Schotse ruitjes (resultaat: nul), terwijl ik een slijter zocht om mijn kennis over Lagavulin, Talisker en Cardhu bij te spijkeren. We verbleven in The Brunswick, een erg fraai modem vormgegeven hotel dat het absolute tegendeel was van het protserige Brittania in Manchester. We aten er onze eerste avond een typische Schotse dim sum, daarna een Schotse borsjtsj, gevolgd door een erg lekkere Schotse polenta met Schotse parmezaanse kaas, afgeblust met een slokje Glen Rothes.

En daarna werd ik ziek (hoewel dat niets te maken had met de maaitijd). Twee dagen heb ik in mijn hotelkamer gelegen, met hysterische angstaanvallen en ijlbuien over al die Interrailers die met tentjes en bijna geen geld op zak vrolijk vrijbuitend Europa uitvreten. En plotseling kreeg ik tijdens al mijn griep-, maag- en paniekattaques jou op mijn netvlies, Jack. Hoe jij jouw gigantische bril zo’n Interrailwagon moest binnenhijsen om het gevaarte naar Noorwegen te laten takelen. En met veertig graden koorts en stinkend uit alle hoeken en gaten van mijn zieke lichaam ben ik je deze brief gaan schrijven, voor onderweg, voor in de trein, voortijdens de aangename cadans en het monotone landschap, om je succes te wensen en je te bidden weer veilig terug naar Utrecht te keren. Drinken we thuis een glaasje Famous Grouse, Jack. De naam wil je weten, The Famous Grouse? Een vhoegel, huhuhu, markwaerdig.

Dit verhaal werd later opgenomen in de bloemlezing Onderweg ben je nergens [1999]