Onderbroek

Rails magazine Nummer 7-8 – juli-augustus 2001

Ronald Giphart als zichzelf

Foto: Vincent Adolfse

Als ik mij ergens publiekelijk ga laten folteren, begint – de spanning in mijn buik al ver voor het optreden, en daarom vind ik het meestal prettig om in alle rust naar de plaats des onheils te komen, daar te wandelen, highlights te bezoeken en me te vermaken met het plaatselijke dialect. Meestal koop ik wat cadeautjes voor mijn gezin; zo weet mijn zoontje inmiddels dat als ik ergens voor moet lezen hij de volgende ochtend een pakketje krijgt (hij denkt dat pappa’s werk bestaat uit presentjes kopen, en soms krijg ik dat gevoel ook).

En zo liep ik twee weken geleden in Nijmegen, waar ik een Sesamstraatkoffertje voor mijn zoontje kocht en een boekje voor mijn dochtertje (Oorlog en vrede van Dostojevski). Na een half uurtje goed doorstappen was ik aan het eind van een winkelstraat. Plotseling hoorde ik getik op een ruit. Er werd overduidelijk naar mij getikt. Ik draaide me naar het geluid, en daar stond een mevrouw. Ze was niet al te warm gekleed. De mevrouwen in de rode etalages naast haar ook niet. Een viertal mevrouwen wenkte mij. Nu heb ik mijn heel, heel erg kinderachtige momenten. In plaats van deze koopvrouwen vriendelijk te groeten en hun nering ongemoeid te laten, wendde ik onmiddellijk mijn hoofd af, alsof je gevangen kunt worden door een of ander boos prostitutieoog. Met het Sesamstraatkoffertje in de hand schoot ik onmiddellijk een haakse straat in. Weg van hier! Achter mij hoorde ik het tikken nog even doorgaan.

Later, terug in de binnenstad, uitgebibberd & volop in zelftherapie, vroeg ik me af waarom ik zo schijterig reageerde. God, ik voel me soms zo’n pisang. En toen stond ik plotseling pal voor een lingeriewinkel, een beschaafde. Het schoot mij te binnen dat ik nog geen presentje had gekocht voor mijn vriendin (zij denkt soms ook dat mijn werk bestaat uit presentjes kopen). Al maanden daarvoor had ik beloofd haar eens te zullen verrassen met ‘iets moois’. Zorgvuldig had ik haar waterstanden uit mijn hoofd geleerd. Ik wist haar omvang, haar lengte en de inhoud van haar boezem. Ze had gezegd: ‘Verras me nu maar gewoon eens… ‘ (zoals ze ook vaak zegt: ‘Overrompel me gewoon eens in mijn slaap’). Omdat ik mij daarvoor bij de liefdesmarkt nabij de kade zo spastisch had gedragen, besloot ik mij te vermannen en eindelijk eens iets voor haar uit te zoeken. Het moest er maar eens van komen. Nerveus stapte ik de lingeriewinkel binnen.

‘Ik zoek iets moois voor mijn vriendin,’ zei ik tegen de verkoopster, met dezelfde casual intonatie als waarmee ik vijftien jaar geleden hypernerveus bij een drogisterijassistente om Durex vroeg.

‘Iets moois… Voor je vriendin… ‘ herhaalde de vrouw, ervan uitgaande dat ik ook om iets lelijks had kunnen vragen, voor mezelf. Een half uur later had ik twee zeer fraaie combinaties uitgezocht van de Rotterdamse topontwerpster Marlies Dekkers (‘onze bijdrage aan de Wereldlingerie’). Terwijl de verkoopster een pakket maakte van mijn aanschaf, snuffelde ik achteloos in het rek met mannenonderbroeken. Ach wat! Het hek van de dam! Al die cadeautjes voor mijn kroost, bedacht ik, laat ik mezelf ook eens verwennen met een nieuwe onderbroek! Ik zocht een decente zwarte uit, die dan misschien wel Vreselijk Duur was, maar kwaliteit mag wat kosten. Zelfverzekerd gaf ik de broek aan de verkoopster.

‘O, deze is best mooi, hoor,’ zei ze, als kenners onder elkaar, ‘maar heb je deze al gezien? Deze is nog veel mooier.’

Uit het rek pakte ze een zwartglimmend broekje, type Benny Hill in de jaren zeventig. Ik bevestigde stamelend dat het geval inderdaad heel mooi was, waarna de vrouw het broekje ruilde voor mijn oorspronkelijke exemplaar. Het begrip Vreselijk Duur werd nu ook wat gerelativeerd, want de prijs van deze zwartglimmende short overtrof de prijs van alle onderbroeken die ik ooit in mijn leven heb gekocht, bij elkaar.

De volgende ochtend was mijn vriendin zeer blij met haar Marlies Dekkersen. Ook mijn zoontje kirde om zijn nieuwe Sesamstraatkoffer en mijn dochtertje verdiepte zich onmiddellijk in Dostojevski. En toen zag mijn vriendin het kleine doosje onder in de plastic tas.

‘Wat is dat?’ vroeg ze verheugd, waarna ze het pakje zelf uitpakte en helemaal opgewonden werd van de gedachte dat ik designlingerie voor mezelf had gekocht. ‘O, trek eens aan.’ Ik liet me overreden en een minuut later stond ik met mijn nieuwe onderbroek in de kamer. Mijn vriendin lachte nog steeds. Toen ontdekte ze het merklabeltje aan de zijkant.

‘Weet je welk merk je hebt gekocht?’ vroeg ze, nog harder lachend. Ze liet het me zien. Ik had een onderbroek gekocht van de Italiaanse topontwerper Bruno Banani. ‘Een echte Banani!’ zei mijn vriendin, nu werkelijk gillend. God, ik voel me soms zo’n pisang.