Compassie, haat en liefde

Het Parool, 16 december 1994

Sterk debuut van Marcel Maassen

Marcel Maassen: Blauwe Damp. Sun, ƒ 29,50

1994 zal in mijn Persoonlijke Literatuurgeschiedenis geboekstaafd worden als het jaar van de Aanstormende Debuten. Jerry Goossens debuteerde opmerkelijk met De lokroep van de mossel; Arnon Grunbergs Blauwe maandagen werd na mijn juichrecensie een redelijk succesje; De kreukelzone van Alexander Reeders vond ik veelbelovend; en op de valreep wil ik graag een vierde boek aan dit rijtje toevoegen: de debuutroman Blauwe damp van Marcel Maassen (1965).

Ik moet toegeven dat ik Blauwe damp met enige tegenzin begon te lezen. Rob van Erkelens besprak het boek gematigd negatief in De Groene, de flaptekst reutelde over ‘geraffineerd eenvoudige taal’ en ‘een subtiel mengsel van rauwheid en poëzie’, daarbij is Marcel Maassen een Neerlandicus en – het allerangstaanjagendst! – is de hoofdpersoon van zijn boek een (gemankeerde) schrijver. Nu is het erg mooi wanneer je van een roman denkt dat het niets is, en dan toch na veertig bladzijden moet toegeven dat je het opmerkelijk goed vindt.

Zoiets overkwam me bij Blauwe damp, want na een half uur lezen wist het boek me bij de kladden te pakken en me een weekend lang bezig te houden.

Oké, de hoofdpersoon – hij heet Marcel Muurens – voelt inderdaad de behoefte te schrijven. Hij vertelt over zijn jeugd in Geleen, zijn vriendjes (‘De Jongens van de Zolder’), zijn voetbalclub, zijn vriendinnetjes (meisjes die later wijven worden), zijn studietijd in Nijmegen en zijn mislukte roman. lemand zou kunnen opmerken dat Blauwe damp over nogal weinig gaat (te weten een afgelopen liefdesrelatie, een tragisch einde aan een vriendschap en de Sturm und Drang van een clubje ruige rakkertjes), maar dan stel ik als wedervraag waarom een boek over veel moet gaan als het in zijn (Geleens/Nijmeegse) kleinheid al boeiend genoeg is.

Ik ben, geloof ik, niet de enige die om het hardst roept dat hij zo langzamerhand verzadigd is van romans over schrijvers (zeg maar het gemiddelde Arbeiderspers-debuut), maar als je een boek leest als dat van Maassen, besef je dat dat ook maar een dom vooroordeel is. Waarom zou een fictiewerk niet over een schrijver mogen handelen alleen maar omdat er al honderden romans vanuit het perspectief van een schrijver bestaan?

Misschien kwamen mijn aanvankelijke reserves over Blauwe damp mede voort uit het feit dat ik ook van ’65 ben. Zoals iedere vader in wezen zijn eigen dochters wil ontmaagden (omdat hij dan tenminste zeker weet dat het goed gebeurt, volgens Freud), zo heb ik onbewust altijd gevonden ‘dat ze met hun poten van mijn jaren zeventig moesten afblijven. Ik kan het echter niet meer tegenhouden: schrijvers van mijn leeftijd gaan die enorme beerput van bescherming, zitzakken en vrijheid blootleggen. Zoals Maassen het gedaan heeft kan ik ermee leven, sterker nog: Maassen heeft onze tijd op overtuigende wijze beschreven, godzijdank zonder nostalgie of al te weemoedig geleuter. Dat we tien waren toen Teach In met ‘Ding a dong’ het Eurovisie Songfestival won, dat we dat in de klas gingen playbacken omdat de meisjes dan de leuke danspasjes konden imiteren, en dat er eigenlijk welbeschouwd geen reet aan was, aan dat gehuppel.

De schaatsbaan, het carnaval, de voetbalclub, het drinken, de seksuele ontluiking (blauwe damp heeft met sperma te maken, begreep ik), de feestjes, de groep, de eenzaamheid; Muurens/Maassen beschrijft het allemaal zonder al te veel opsmuk of interessantdoenerij. Soms gebruikt hij een beetje overvloedig de stijlfiguur ‘herhaaltaal’ (misschien heeft hij Jeroen Brouwers te goed gelezen), maar dit pakt vaker mooi dan lelijk & overdreven uit.

Over zijn belangrijkste personages, zijn allerbeste vriend Jos en diens vroegere vriendin Marie-José, vertelt Muurens met oprechte compassie, haat en liefde. De drie vormden een eenvoudig maar daarom niet minder indrukwekkende ménage a trois: Muurens had wat met Marie-José, Jos kreeg wat met Marie-José, Muurens werd weer verliefd op Marie-José, Jos vermoedde dit. Jos ging dood. Muurens kreeg weer iets met Marie-José, Marie-José kon Jos niet vergeten. Een simpel gegeven, maar Maassen weet het mooi te verweven in verhalen over de anderen uit zijn groep, de aandoenlijke Zoef bij voorbeeld. Wie met dit ventje (een zieligerd die door Muurens en zijn companen meedogenloos wordt gepest) geen medelijden krijgt, is een harteloos monster. (‘lk stel het me als volgt voor: zijn moeder vindt hem zielig omdat hij nooit vriendjes heeft. Natuurlijk heeft hij zo’n moeder die tegen zijn wil verjaardagsfeestjes voor hem organiseert en dan ouders van klasgenootjes gaat opbellen om te vragen of hun zoontje of dochtertje dan en dan mag komen (…) en dan komen de kinderen elkaar onderweg tegen, en dan gaan ze toch maar liever verstoppertje spelen. Zon moeder.’)

Niemand die zich van schrijvers als Mulisch of Hermans bezorgd afvraagt waar hun volgende boek over zal gaan, maar bij een debutant schijnt zo’n vraag altijd legitiem te zijn. Ik zal hem bij Maassen niet stellen. Ik ben vooralsnog gewoon verheugd dat Blauwe damp er is en met die roman ben ik nog wel een tijdje zoet. Maassens volgende boek komt er vast wel.