VARAgids 2013 26-27 Lach van het sterven

Bij uitzending van Ik omhels je met duizend armen (2006) blikt Ronald Giphart (die het gelijknamige boek schreef) terug op de totstandkoming van de film. ‘En zo begonnen de opnamen van een film over een stervende vrouw, geschoten door een stervende man.’

IK OMHELS JE MET DUIZEND ARMEN DINSDAG 9 JULI, NEDERLAND 3, 22:10 UUR [2013!]

In de gang van mijn huis hangt een foto van Oma-die-dood-is, zoals mijn zesjarige zoon mijn moeder noemt.

‘Waarom is oma dood?’ vraagt hij in pyjama, als we langs de fotoportretten lopen, op weg naar zijn slaapkamer. Hij heeft de vraag eerder gesteld en hij kent het antwoord.

‘Tja… Oma Wijnie was ziek. Soms gaan mensen dan dood.’

‘Waarom?’

‘Dat kan als je heel ziek bent.’

‘En moest je huilen?’

‘Toen oma doodging moest ik wel even huilen.ja,’

‘En moet je nu huilen?’

‘Nee, nu hoef ik niet meer te huilen.’

‘Waarom?’

‘Omdat oma Wijnie al heel lang dood is. Allang voordat jij werd geboren. Het zou een beetje vreemd zijn als ik daar nog steeds om moet huilen.’

‘Waarom?’

‘Tja…’

‘Vind je het dan niet meer erg?’

‘Jawel, maar het is al zolang geleden.’

Mijn zoon knikt. We zijn aangekomen bij zijn jongensbed. Zijn knuffels liggen in een rij op hem te wachten.

‘Dus jij vindt dat ik nog om haar zou moeten huilen?’

‘Ja,’ zegt hij plechtig.

Ik sla zijn dekbed opzij en trek een droevig gezicht.

‘Zullen we dan maar samen een potje huilen om Oma-die-dood-is?’

‘Ja!’ roept hij, met iets te veel enthousiasme, waarna we overdreven doen alsof we erg verdrietig zijn. We janken het uit. Vooral mijn zoon maakt er theater van. Even houden we dit vol, tot hij begint te schateren. Schateren om de dood van mijn moeder. Ze zou niet anders hebben gewild.

De dood van mijn moeder was een hoogtepunt in mijn leven. Ze overleed halverwege de jaren 90, thuis, in haar eigen bed. Daar had ze voor gekozen en ze had haar sterven goed voorbereid. Mijn zus en ik lazen dingen uit haar leven voor, brieven, krantenknipsels, documenten. We lieten haar foto’s zien en doopten wattenstaafjes in smaakjes, om haar nog eenmaal te laten proeven van een aardbei, melkchocola, een goede malt whisky.

Een uur of wat nadat ze was overleden belden er twee politierechercheurs en een gemeentearts aan. Dat was protocol, omdat mijn moeder was geëuthanaseerd en dit juridisch gezien nog in een soort schimmige tussenfase zat. Het was destijds nog niet toegestaan, maar werd wel toegestaan. ’s Middags had een dienstdoende officier van justitie aan de familie en de doctoren gemeld dat inspecteurs de gang van zaken zouden komen controleren.

Een van de heren stelde zich bij binnenkomst in de huiskamer voor als ‘Peter van de Kerkhof’ (de voornaam wil ik vanaf zijn).

‘Hoe héét u?’vroeg mijn zus,waarna de man zijn achternaam herhaalde. Hij keek daarbij inlevend en empathisch, duidelijk was dat hij was gestuurd voor een vervelend klusje waar hij zelf ook niet op zat te wachten.

‘Van de Kerkhof?’ herhaalde mijn zus. De naam bleef hangen in de kamer, tot ik mijn lach niet kon inhouden en mijn zus ook niet. Mijn moeder was krap drie kwartier dood, en mijn zus en ik lagen al gillend van de lach over de grond. Ze zou niet anders hebben gewild, mijn moeder.

Het was soms moeilijk vrienden of anderen te vertellen over de dood van mijn moeder. Het idee dat sterven – hoe zwaar, onterecht en onbegrijpelijk ook – iets moois, lichts en zelfs humorvols had, ging er bij velen niet in. Een paar jaar na de dood van mijn moeder maakte ik daarom samen met theatermaker Gérard van Kalmthout een korte toneelvoorstelling genaamd Frühstück No Future, over een stervende moeder die afscheid neemt van haar kinderen en in haar laatste uren nog snel allerhande dingen regelt en problemen oplost.

Mijn vrouw vroeg waarom ik eigenlijk niet eens een roman schreef over het onderwerp. Onze oudste zoon was net geboren, er zou een dag komen dat hij vragen ging stellen over zijn grootmoeder.

Vijf jaar na de dood van mijn moeder publiceerde ik een roman over een moeder die sterft door euthanasie. De vrouw in het boek, Lotti, was ernstig ziek, maar wilde te allen tijde regisseur van haar leven blijven. Haar geest zou tot op het eind baas zijn over haar verdomde rotziekte, precies zoals mijn moeder dat had gewild. Toen Lotti – net als Wijnie – klaar was om te sterven verwelkomde ze de dood in haar huis. Ze omarmde de dood met duizend armen. Er stonden hapjes klaar. Haar kinderen lazen brieven voor en lieten foto’s zien. Er werden grappen gemaakt.

Omdat het verhaal over de dood van de moeder voor het grootste deel een autobiografische achtergrond had, besloot ik de rest van het boek overduidelijk verzonnen te laten zijn (als practical joke naar mijn vader voerde ik als fictieve ouweheer een man op die op latere leeftijd uit de kast was gekomen, iets waarover mijn vader zich ten opzichte van wat oud-collega’s nog heeft moeten verantwoorden, al gaf hij hierop geen krimp en bevestigde hij de gebeurtenissen uit het boek).

Twee jaar na het verschijnen van Ik omhels je met duizend armen (2000) kreeg ik het verzoek van regisseur Willem van de Sande-Bakhuyzen of hij mijn boek mocht verfilmen. Wijs geworden door de anaalverkrachting van mijn roman Ik ook van jou (1992) stelde ik maar één eis: dat Willem – ondanks zijn vrijheid alles uit het boek te veranderen of aan te passen de scènes over het sterven van de moeder precies zou verfilmen zoals ze in mijn boek stonden. Die passages waren autobiografisch en wilde ik niet verpest zien door een regisseur met grootheidswaanzin of creatieve autoriteitsproblemen. Willem begreep mijn probleem volkomen, en beloofde mijn gevoelige scènes naar de letter te verfilmen.

En toen werd Willem van de Sande-Bakhuyzen zelf ziek, nog voor de opnames van Ik omhels je met duizend armen waren begonnen. In de Volkskrant gaf Willem hierover aan Cornald Maas een indrukwekkend interview, waarin hij over zijn ziekte en de gevolgen hiervan op zijn leven praatte, niet larmoyant, maar weloverwogen, met nuchterheid én met humor.

Niet lang daarna hadden we een ontmoeting in een café. Willem zei dat het thema van mijn boek hem angst aanjoeg, maar dat hij de verfilming toch op zich wilde nemen. Het enige was, zei hij, dat hij de belofte zich ‘naar de letter’ te houden aan het verbeelden van de euthanasie-scènes, misschien toch niet kon waarmaken. Of ik dat begreep, vroeg de man die toen al wist dat hij het gevecht met die verdomde sluipmoordenaar niet ging winnen.

Natuurlijk begreep ik dat en ik heb hem ter plekke de vrije hand gegeven te doen en laten wat hij wilde. En zo begonnen de opnamen van een film over een stervende vrouw, geschoten door een stervende man. Die overigens met een overdosis energie en geestdrift op de set stond. Iedereen was verbaasd over de bewonderenswaardige wijze waarop Willem met vuur en werklust zijn ploeg aanstuurde.

Ik werd uitgenodigd voor een bezoek aan de set, door een speling van het lot net op de dag dat de moeder uit de film (gespeeld door Catherine ten Bruggencate) de dodelijke injectie zou krijgen. En zo bevond ik mij, zeven jaar na de dood van mijn moeder, in een nagebouwde huiskamer, live in een nogal bepalende scène van mijn leven. Er stonden hapjes klaar. De personages lazen brieven voor en lieten foto’s zien. Daar lag een vrouw in de rol van een moeder, met een acteur en een actrice die haar kinderen speelde. Ze namen afscheid van elkaar, waarna de vrouw een spuitje kreeg, op drie meter afstand gadegeslagen door de echte zoon en een regisseur die het weldra allemaal zelf zo zou meemaken.

Voor iedereen een vreemd emotioneel moment. Na afloop van de eerste opname omhelsden we elkaar daarom met ongeveer twintig armen. Maar er moest worden doorgewerkt. De tweede shoot van het afscheid en het spuitje raakten me opnieuw. Ik zag de wezenloosheid van de situatie in. Bij de derde opname voelde ik me nog steeds verdrietig. Bij de achtste werd het gevoel al iets minder. Bij het twintigste wide shot begon mijn aandacht te verslappen en na take 25 ben ik achterin de studio gaan zitten, waar crewleden op schermen volgen wat camera’s opnamen.

Het maffe was dus dat je de beelden daar wel ziet, maar het geluid niet hoort. En dus kreeg ik de kans mijn eigen leven plotseling zelf na te synchroniseren met een voice-over. Ik zag mijn moeder iets zeggen tegen het personage dat mij moest voorstellen, en vulde voor mijn moeder de woorden in, met een bibberig stemmetje.

‘Ronald, je vader is nietje vader… Je échte vader is… ugh… ugh… ‘zei zogenaamd mijn moeder, waarna ze op beeld wegzakte in een zoete vergetelheid.

Met iedere nieuwe opname probeerde ik een variant. De crewleden om mij heen probeerden zo stil mogelijk te lachen, maar toen dit niet meer lukte kwam Willem bij ons staan, die de banden liet terugspoelen, waarna ik mijn moeder nogmaals een paar keer stem gaf. Hierop deed Willem ook een variant op een nagesynchroniseerd stemmetje van mijn moeder (‘Jongens, het zwarte geld dat ik al die jaren heb verstopt, ligt… ugh… ugh…’). We hebben daar keihard staan schateren om de dood – en ik ken iemand die dat geweldig had gevonden.