Brief aan Nico Dijkshoorn wat opvalt in de media 6 2013

VARA GIDS nr. 6 – 9-15 februari 2013

Ha Nico,

Deze brief schrijf ik je een dag voor Nationale Gedichtendag, de jaarlijkse gangbang van poëzieminnend Nederland. Ik neem aan dat jij morgen ook in den lande mag opdraven. Goed! Leve de poëzie!

Afgelopen maandag zag ik bij DWDD de scheidende Dichter des Vaderlands, Ramsey Nasr, in een uitzending over de aangekondigde abdicatie van hoe heet ze… kom, hoe heet ze nou ook alweer? Nasrs wangen fleurden op van heimelijke verliefdheid toen hij vertelde dat hij onze vorstin beschouwde als zijn tweede moeder. Zijn verzuchting deed Nasrs collega Abdelkader Benali direct venijnig twitteren: ‘Ramsey gaat over een paar minuten nog zeggen dat hij borstvoeding van Beatrix heeft gekregen.’

Matthijs van Nieuwkerk vroeg of Nasr zich zou willen verwaardigen op de valreep van zijn Dichter-des-Vaderlanderschap nog een poëem te componeren over de troonsafstand van zijn geliefde Q.I.L.F. Geschrokken stamelde Nasr dat hij daar toch echt even tijd voor moest vrijmaken. De boodschap: gedichten peuter je niet uit je neus.

Een dag later zat hij alweer bij DWDD, om te laten horen dat hij toch iets had geschreven. Met zalvend pathos declameerde Nasr in een soort zelfpersiflage zijn indrukwekkende verzen. Na zijn gevoelvol gedragen woorden zweeg hij ernstig, overmand door emoties die zijn plechtstatige zinswendingen bij hem hadden opgeroepen. De stilte na zijn laatste regel schuurde tot diep in de huiskamer.

Sorry Nico, misschien dat ik jou als collega-dichter beledig en hoezeer ik Ramsey ook waardeer als acteur: ik zat schaterend voor de buis. Het is precies deze gevoelige stilte en de door leed overmande blikken die voorgelezen poëzie vaak zo hilarisch lachwekkend maken. Ik volg ze al een jaar of dertig, dichters die hoesten, pruttelen, zuchten en poseren intens onder de indruk te zijn van hun eigen pathetiek.

Dat doet me aan jou denken. Vorig jaar stonden wij op een zaterdagavond in een popzaal in Apeldoorn. Wachtend in de kleedkamer lazen we in een plaatselijke krant een artikel over de mij onbekende blueslegende Henri van Werven. Er stond een foto bij van een doodzieke kerel, die in bed lag met een gitaar om zijn nek. Jij las uit het begeleidende interview voor dat de man met zijn voormalige band Booze een dag na onze show een afscheidsoptreden zou geven in een Apeldoorns bluescafé. Het zou zijn laatste concert worden. Getroffen door dit bericht zonderde jij je af, om aus einem Guss, een gedicht voor Henri te schrijven. Wat? Te rammen, in je computer te beuken.

Vlak voor de pauze las je, overgehaald door mij, beschroomd je print over Henri voor aan het publiek. Woorden die de zaal verpletterden. Ik ben regelmatig geraakt geweest door regels uit een gedicht, ik heb een tiental Nachten van de Poëzie afgelopen, ik heb ontelbare dichters horen voordragen en ik heb vele dichtbundels gelezen, maar nimmer voelde ik de kracht van poëzie zo alomtegenwoordig als bij jouw afscheidsgedicht voor die lokale bluesheld. Het was geen plechtstatige stilte na jouw woorden, het waren driehonderd hartverscheurende snikken uit één keel. Doe je best, morgen, Nico. Leve de oprechte poëzie.