African handshake

De Volkskrant, 24 juni 2008

Afgelopen vrijdag zat ik tijdens een etentje naast een vrouw wier zus haar woonplaats Zimbabwe heeft moeten verlaten vanwege de bedreigingen en moordpartijen. Zondag zei de Zimbabwaanse oppositieleider Morgan Tsvangirai dat het land werd geplaagd door ‘een orgie van geweld’, waarna hij zich terugtrok uit de presidentsverkiezingen. Gisteren zagen we op tv lugubere beelden van opgejaagde sympathisanten van Tsvangirai’s oppositiepartij: honderd zijn er al vermoord, duizenden gewond geraakt, honderdduizenden uit hun huizen verdreven.

Twaalf jaar geleden was ik in Zimbabwe voor een vrolijke reportage. Vanuit het Victoria Falls Station zou een chique vooroorlogse stoomtrein vertrekken richting Botswana en Zuid-Afrika, voor een luxueuze reis inclusief copieuze vijfgangendiners. Het blad Rails had twee ondervoede freelancers ingevlogen om hiervan verslag te doen. Zimbabwe was politiek gezien geen gidsland, maar openlijk geweld was destijds niet aan de orde. Met smokings en gestijfde overhemden in onze bagage sliepen fotograaf Alex ten Napel en ik drie nachten in het Victoria Falls Hotel, volgens Forbes de meest decadente plek ter wereld. Het hotel opende in 1904 en er sliepen sindsdien vele koningen, staatshoofden en beroemdheden. Uniek was het privĂ©-uitkijkje over de Victoria-waterval, imposantere natuur is niet te vinden. Het hotel was van een stuitende rijkdom. Het kolonialistische verleden leefde er schaamteloos voort: zittend op het wereldvreemde achterterras konden de uitsluitend blanke gasten genieten van de waterval in de Zambesi-rivier, terwijl ze werden bediend door tientallen onberispelijk geklede zwarte jongens. Ter illustratie: een van de knullen had als dagtaak om de ijsblokjes in de glazen van de gasten te verversen. Zo’n hotel.

Tot een half uur geleden was ik in de veronderstelling dat de Zimbabwaanse geweldsgolf ook van invloed is geweest op de bedrijfsvoering van deze uitspanning, en… dat is het inderdaad. Op de internetsite van het hotel zag ik dat het management onlangs heeft besloten om een beetje losser om te gaan met sommige aspects of the longstanding dress code. Concreet: formal clothes zijn op bepaalde tijden niet meer mandatory. Voor de rest is het kolonialisme as usual. Zo’n hotel dus.

Terwijl Alex en ik twaalf jaar geleden loom nipten aan een gin-tonic, nasuizend van het bezoek aan de falls, kregen Alex en ik toch het gevoel dat het ware Zimbabwe aan ons voorbijging. En dus papte Alex aan met een van de chauffeurs van het hotel, Edward, een man die omgerekend vijf dollar per dag verdiende, nog niet de prijs van een martini. Edward nam ons mee naar zijn township, Chinotimba, dat er uitzag zoals ik me townships had voorgesteld: vervallen bouwsels, hobbelige straten, uitgemergelde honden, vervuilde kinderen. Een stuitende armoe, kortom. We bezochten een zogenaamde beergarden, een groot plein waar bier per emmer werd verkocht aan honderden mannen. De drab was troebel en lobbig, en Edward legde uit dat het was verrijkt met voedingsstoffen. Dat spaarde voor veel Zimbabwanen weer een maaltijd uit.

Wat mij is bijgebleven: hoe aardig iedereen was. Slenterend over het pleintje van Chinotimbo werden Alex en ik steeds aangesproken en toegelachen. Van Edward mochten we vanwege onze tere magen niet meedrinken met het troebele bier, maar kregen we een flesje priklimonade met een roestige dop. En zo zaten we tussen de Zimbabwanen. Iedereen lachte, iedereen zwaaide, iedereen gaf ons een African handshake. Dat is een handdruk, terwijl je ‘God’ zegt, een duimgreep terwijl je ‘bless’ zegt, weer een handdruk met’ Africa’. Een orgie van aardigheid, zo voelde het.

Martin Bril is afwezig. Hij wordt vervangen door Ronald Giphart.