Utrechts nieuwsblad, 4 oktober 1994
Mijn afstandsbediening vond ik misschien een nog lekkerder apparaat dan m’n genenimplanteer-geslachtsorgaan lul. Zoals ik soms avonden achter elkaar voor mijn buis kon liggen, met dat afstandsdingetje geil tussen mijn benen, mij van de ene zender naar de andere afzappend. In deze eclectische tijden kan iedereen voor de televisie zijn eigen kunstwerk bij elkaar rukken: het begint met een fragmentje Paul de Leeuw, via een Sofia Loren van Rai Uno en een makkelijk te volgen Islamitische soapserie naar een Frans muziekprogramma, een Duitse commercial voor maandverband (die Duitsers hebben nu een tampon uitgevonden die zo lekker zit dat vrouwen die ook dragen als ze niet ongesteld zijn), weer terug naar de miniplaybackshow en ander pulpvermaak, om te eindigen met een erotische praatshow van Henk Binnendijk.
Ja, zo heb ik heel wat uurtjes voor mijn televisie gelegen. Maar het is voorbij, moet ik helaas bekennen.
Ik hou er niet van om, in navolging van sommige andere columnisten, te vertellen hoeveel korreltjes hagelslag ik deze dag weer op mijn boterham heb gestrooid en andere I verbijsterende wetenswaardigheden uit mijn prodigieuze leven, maar ik wil u toch niet onthouden dat ik vorige week – in een vlaag van onbegrijpelijke dadendrang – mijn televisie de deur uit heb gedaan. Sindsdien heb ik van mijn afstandsbediening heel wat minder plezier. Waarom, zal men zich afvragen, waarom doet iemand zijn televisie de deur uit? Goede vraag, ik geef het toe. Ik weet niet hoe het de gemiddelde televisiekijker vergaat, maar ik was zo iemand die normaliter om vier uur ’s middags (bij mijn ontbijt, zeg maar) zijn tv aanzette om het journaal te kijken, waarna ik twaalf uur later in slaap viel bij Amazing Discovery’s of een natuurkunde-programma uit de jaren zeventig op Duitsland 3. Ik wil niet zeggen dat ik verslaafd was aan televisie, maar wel dat ik verslaafd was aan televisie. Wim Kan conferenceerde eens dat een televisie uitzetten te vergelijken is met het doodtrappen van een muis. Hij had gelijk. Ik kan het niet. Het lijkt wel of ik genetisch niet in staat ben om mijn tv-tje af te zetten als ik eenmaal zit te kijken, en daarom besloot ik tot een cold turkey-methode door het ding er dan maar rigoureus uit te flikkeren. Het hielp, waarachtig.
Ik sta er echt van te kijken hoeveel tijd ik sindsdien overhoud om me te vervelen en andere leuke dingen te doen. Ik wil niet de moralist uithangen, maar als er toch één ding is dat mensen afstompt en nog dommer maakt, dan lijkt het me televisie.
Nadeel was vervolgens wel dat ik naar methadon-televisie ging zoeken. De drang om vermaakt en bezig gehouden te worden is toch sterker dan jezelf, dunkt me. Eerst luisterde ik me een paar dagen lang ongans naar de radio, maar als televisie stompzinnig mag worden genoemd hoe moeten we dan in herensnaam het aanbod op de Nederlandse radio noemen?
Waar ik echt ’s nachts wel eens zwetend van wakker word is het fenomeen ’talkradio’, iedere dag tussen zeven en acht ’s avonds. Luisteraars kunnen dan opbellen om hun mening over de doodstraf, het Eurovisiesongfestival of de veiligheid van veerboten te ventileren, waarna je je als weldenkende toehoorder oprecht afvraagt of democratie wellicht een idee-fixe is. Een tweede surrogaat voor televisie is natuurlijk film. Mijn vriendinnetje zei: ‘Nu je geen tv meer hebt, kun je gezellig wat vaker met me naar de bioscoop.’ Door dit schrikbeeld liet ik mij de adem benemen, en de gedachte aan hordes hoesters, praters, lachers, uitleggers, rochelaars en ander ongedierte in een filmzaal, maakte mij helemaal week van verlangen naar eenzame avonden voor de buis, gezellig met z’n tweetjes. Ik en mijn afstandsbediening. Nee, bioscoop is niet aan mij besteed, niet als het om pleziermaken gaat, althans. Wat dat betreft had ik het met die Nederlandse filmdagen (Utrechts natte filmdroom) natuurlijk niet goed getroffen. Het leek wel of de stad één groot filmhuis was geworden, zoveel aandacht kreeg het festival in de bladen, op straat en in de kranten. Vorig jaar heb ik vrij naïef zo’n eindexamenfilm van een of andere filmstudent bezocht en dat heeft mijn plezier in cinema vijf maanden lang verpest. Die fout heb ik dit jaar niet gemaakt, al moet ik toegeven dat ik wel een festivalfilm gezien heb: Rock and Roll Junkie, over het matte leven van schilder / muzikant / allesneuker / grootgebruiker Herman Brood. Allejemig, maak ik me zorgen over mijn televisieverslaving!