Amerikaanse toestanden

MH Misset Horeca, 8 januari 2016, Nummer 1, Jaargang 64

Manhattan, twee jaar geleden. Met ons gezin vergaapten we ons aan de overweldigende energie van de stad en niet in de laatste plaats aan de ontelbare eethuizen, lunchrooms en koffietenten. Van superluxueus tot ultrashabby, van Albanees tot Zwitsers en alles daartussen.

Wat onze kinderen vooral opviel was hoe aardig het bedienend personeel overal was. Obers maakten er een show van, barvrouwen zetten vele extra stappen, iedereen was attent, geïnteresseerd en vrolijk. ‘Dat is omdat de mensen hier werken voor een fooi,’ wist mijn oudste zoon. ‘Hoe aardiger ze doen, hoe meer ze verdienen.’

‘Wat?’,  vroeg mijn dochter. ‘Krijgen de mensen bij ons dan niet betaald?’

En dat was een grappige, maar ook pijnlijke constatering. In onze contreien komt de bediening in restaurants en kroegen toch vaak een stuk minder vriendelijk en behulpzaam over, maar het lijkt paradoxaal wel alsof dat voor ons als trouwe horecagasten juist prettiger voelt. Hoe vaak zeggen we niet tegen elkaar: we willen in Nederland geen ‘Amerikaanse toestanden’ met ‘plastic glimlachjes’ en ‘onoprechte vleierij’.

Die New Yorkse bediening heeft toch iets prostitueeërigs, zei ik. Dat was voordat we David ontmoetten, op het terras van een kroeg genaamd The White Horse Tavern.

‘I’m David’, zei hij, waarna hij er aan toe voegde dat we hem álles konden vragen. Ik was in een vakantiestemming en een beetje jolig noemde ik ook mijn naam en de namen van mijn vrouwen kinderen. David moest er wel om lachen en het grappige was dat misschien omdat we elkaar nu toch persoonlijk kenden – hij ons erg vriendschappelijk bediende, ons inderdaad met alles hielp, onze namen onthield en ons geen seconde het gevoel gaf dat we hem van zijn werk hielden (terwijl het om ons heen loeidruk was). Toen we weggingen, namen onze vriend David en wij gemoedelijk afscheid van elkaar (en ja, we lieten een stevige tip achter, en ja, we zijn nog twee keer terug geweest).

‘Waarom stellen obers en serveersters zich in Nederland eigenlijk niet voor?’, vroeg mijn dochter, toen we terugliepen naar het hotel. Een vraag waarop ik het antwoord niet wist, al moest ik toegegeven dat het – Amerikaanse gewoonte of niet – wel iets had.