Amperbroekie

Kijk Magazine december 2010, nummer 12

Door een verkeerde metrokeuze bevond ik mij onlangs midden in de beruchte wijk de Bijlmer, die ik eigenlijk alleen uit de verhalen in de media kende. Ik besloot mezelf op een tochtje te trakteren, stapte uit de metro en maakte een wandeling door een winkelcentrum en een paar straten in de aanpalende omgeving. Ik luisterde naar het levendige gesprek van de homies van the hood (de enige streetwise uitdrukkingen die ik kende), maar ik kan niet anders zeggen dan dat ik er echt helemaal niets begreep van wat de jongeren tegen elkaar zeiden. In de verte had hun taal iets weg van het vermoeden van een vorm van Nederlands, maar ik dacht ook Marokkaans te herkennen, Turks, Sranantongo, Papiaments en Amerikaans. Papianederkaanstongo doopte ik hun idioom.

Het opvallende was dat de groep die deze smeltpottaal sprak, bestond uit jongens en meisjes van gemêleerd gezelschap, met huidskleuren variërend van roomblank tot pikzwart. Ondanks hun etnische achtergrond leken ze allemaal dezelfde woorden te gebruiken en elkaar goed te begrijpen.

Tot dan toe had ik me nooit in straattaal verdiept, maar die avond zocht ik – liggend naast mijn echtelijke smatje – op mijn laptop naar voorbeelden van dit vocabulaire. Ik heb op deze plek eerder over mijn liefde voor bijzondere woorden en uitdrukkingen geschreven en ik moet bekennen: mijn hart liep vol.

Sommigen zullen het onderwerp wellicht dede (saai) noemen, maar ik vind het echt spang (lekker) en boemlauw (leuk). Terwijl mijn vrouw tv lag te kijken bestookte ik haar met ontdekkingen. Weg met de geborneerde atser (klootzak) die zijn neus ophaalt voor straatwoorden; wat een rijkdom, wat een creativiteit, wat een schaamteloze voorkeuren voor woorden over seks, poep, geld en geweld. Chickie is vriendinnetje, moffo is mond en iemand afsmeren betekent iemand in elkaar slaan.

Zie bijvoorbeeld deze zin uit Straatwoordenboek.nl: ‘Nadat ik zijn chickie op haar moffo had gepakt wilde haar vriend mij afsmeren.’ Dit betekent in normaal Nederlands: ‘Nadat ik zijn vriendin op haar mond had gezoend wilde haar vriend mij in elkaar slaan.’

Mijn vrouw vond mij maar bibbelebons (irritant) dat ik haar bestookte met woorden. ‘Yo Ho,’ zei ik tegen haar, ‘nice badonkadonk!’ (wat vrij vertaald zoiets betekent als: hé bevallige dame, mag ik u complimenteren met uw appetijtelijke derrière?).

Niet zo biggi, hè, choker?’ zou mijn vrouw hebben geantwoord, als ze had geweten dat dit ‘niet zo stoer, grappenmaker’ betekende.

Kom, ik zal jouw tanga hard batsen, euroknaller,’ zei ik, waarbij batsen staat voor de liefde bedrijven en euroknaller een warme omschrijving is voor een meisje dat het met de zeden niet zo nauw neemt. Ik had ook kunnen zeggen: ik zal je bosselen, sma. Een gepaste reactie van mijn vrouw zou hierop kunnen zijn geweest: aarsbanaan (sukkel), balhaar (sukkel) of chappie (sukkel). ‘Kun je me eerst niet even naccen?’ zou ze kunnen vragen. Naccen is strelen, volgens Het Groot Woordenboek der Straattaal. De vele woorden voor scheten en stinken sloeg ik wijselijk over, maar ook mijn vrouw moest toegeven dat de uitdrukking amperbroekie erg fraai klonk. Amperbroekie als in deze zin: ‘Bij haar komt haar amperbroekie boven haar broek uit.’ Oftewel: bij haar is haar string te zien. Een woord dat ik graag had verzonnen.