Animo Schooljaar 1986/’87, Jaargang 57, nummer 4
1)
- In rijmen ben ik niet zo goed.
- In dichten eigenlijk nog slechter
- en bij het horen van Jan Borst
- denk ik altijd:
2) Fideel
- Ik heb een man die me Animo’s aanbood
- geslagen met mijn hand
- gemarteld met een pijpje lood
- verpletterd tegen de waterkant
- ik heb hem gestoken en zijn edele delen
- heb ik vermorzeld met een kei
- die zou nooit meer kunnen helen
- dat is toch fideel van mij?
3) Rolstoel
- Heb je kilometers afgelegd?
- Ja, wat je me daar allemaal zegt
- Heb je je brood niet meegenomen
- en ben je daarvoor teruggekomen?
4) Twee vragen en één mededeling
- Wat is er in godsnaam gebeurd tussen ons
- we waren toch zeker een paar
- Welnu, het is misschien wat ridicuul
- maar krijg jij de waterpokken maar.
5)
- niet de fletse felle maan
- niet het kraken van het grind
- niet het sluimerende graan
- niet de opgejaagde wind
- niet het huilen van dat roofdier
- niet de geur van rottend vlees
- maar het knijpen van mijn sluitspier
- accentueerde toen m’n vrees.
6) Streep
- “Als jullie nu even stil kunnen zijn,
- Er is iets gebeurd met Streep
- Gisteren, midden op een plein,
- Was er een auto, die zich in stukken reed.
- Een weg, een bocht. ‘T was nacht.
- Ze hadden teveel gedronken, ’t zat in hun bloed
- Het was door niemand echt verwacht,
- daar te liggen onder die helse gloed.”
- Eerst hoopte ze op een groot misverstand
- Deze week was er toch immers niets aan de hand?
- Maar op dat moment dat de tranen kwamen en rolden
- en haar herinneringen stokten en stolden
- besefte ze dat het niet zou worden zoals ze verwacht
- want steeds zou haar heugen, die ene gedachte.
7)
- Onder duizenden bomen
- en honderden zonnen
- liggen tientallen paren
- in eenheid gebonden.
8)
- Ik zag je door een beslagen ruit
- in mijn gedachten lachtte je me toe,
- in werkelijkheid natuurlijk uit
- Ik zat in MacDonalds.
Ronald E. Giphart
Qui vive
- Ik en mijn vrijpostigheid!
- Toen ik laatst vroeg aan een vrouw,
- waarom zij een trosje druiven
- over haar schouders hangen had,
- Antwoordde ze me, met iets van nijd
- iets geagiteerd en iets te gauw,
- waarom er toch een blokpatroon
- in mijn trui verwerkt zat.
- Ik keek haar aan, begreep haar hak,
- ze voelde zich niet zo op haar gemak.
- Maar ja, wie zou zich wel op zijn gemak voelen met een trosje druiven over zijn schouder?
KAASKOP
- Ik ben verliefd op Mariëtte,
- van de Een, twee, drie,
- Zij brengt mij in verroering,
- net als Camembert of Brie.
- Een huid zo zacht als kaas,
- een mond, waarmee ze lacht,
- twee Edammers aan de voorkant,
- ziet zij dan niet hoe ik smacht.
- Soms zou ik in haar willen bijten,
- net als een stiekum muisje,
- Maar ja, dat kan nu eenmaal niet,
- Dus neem ik nog een kaas uit het vuistje.
Ronald E. Giphart (niet te verwarren met Ronald L. Giphart)