Arm Suriname

De Volkskrant, 28 mei 2010

Op een van de pagina’s stond een venijnige spotprent van een bebaarde militair, met een schoffel in zijn hand bij een paar net gedolven graven. Hij droeg een vrolijk puntmutsje. Met wrijfletters eronder: ‘Desi Tuinkabouterse’. Achteraf geen wereldgrap, maar wij redacteuren van de schoolkrant hadden begin 1983 oprecht het gevoel dat we een dodelijke publicitaire stoot hadden uitgedeeld aan de toenmalige Surinaamse legerleider. Het mocht niet baten.

Een jaar of zeven geleden organiseerde het Haagse ‘Winternachten’ een literair festival in Suriname. Uit vier werelddelen kwamen schrijvers naar Paramaribo, voor een tocht langs zalen, pleinen, scholen, studenten en hotemetoten. Ik weet niet wat ik verwachtte van het land, maar wel dat het er niet aangenaam zou zijn. Bestuurlijke wanorde, verval, criminaliteit, corruptie, armoede, stank: Suriname leek me een derdewereldland in aftakeling.

Niets van dat al. Ik was verstrikt geraakt in mijn eigen vooroordelen. Wat een beschaafd land! Wat een mensen, imposante mannen, mooie vrouwen, aardige schrijvers! Wat een innemende bijna gedateerde omgangsvormen! Wat een rijke geschiedenis, overweldigende natuur! Spectaculair goed voedsel ook, en dan niet alleen bij de eettentjes, maar vooral bij de vele stalletjes op straat (reistip: de Surinaamse ‘frikadel speciaal’, een gerecht dat moet zijn geschapen naar de gelijkenis van Gods eigen staafje).

En wat een aangename voertaal. Het Surinaamse Nederlands is rijk, wellevend en van een prettige vormelijkheid die wij kwijt aan het raken zijn. Heimwee in het buitenland zit bij mij vooral in het gemis van mijn taal, een gemis dat mij in Suriname geheel niet plaagde, met Nederlandstalige kranten, tv, menukaarten, advertenties en gesprekken op terrassen.

Na onze voorleesbeurten en ontmoetingen met Surinaamse lezers verzamelde onze delegatie zich ’s avonds in Paramaribo bij het illustere pleintje naast de kroeg ’t Vat. Er werd de lokale rum Borgoe gedronken en een rijstbier genaamd Parbo, In Suriname heeft dit bier een marktaandeel van 80 procent, wat verrassend weinig is als je bedenkt hoe fenomenaal het smaakt.

’t Vat was een bonte verzamelplaats van Surinaamse intellectuelen, Nederlandse studenten, journalisten, KLM-medewerkers, muzikanten, toeristen, alcoholisten en handelsreizigers. Er heerste een bijna ouderwets tropisch hedonisme.

Op een van die late avonden zaten we met een uitbundig gezelschap aan de literflessen Parbo (djogo’s). Het gesprek ging over literatuur, frikadellen, Bouterse, corruptie, armoede en Suriname als aftakelend derdewereldland. Door mijn rozebruine bril was mijn aanvankelijke oordeel over Suriname blijkbaar toch veel te rooskleurig.

Suriname overleefde ternauwernood, zei men, en echt niet meer dan dat. Een Nederlandse correspondente vertelde over haar ontmoetingen met Ronnie Brunswijk en andere frisse revolverhelden. En over Bouterse, toen nog presidentskandidaat voor de verkiezingen van 2005. De vrouw sprak de angst uit dat als Bouterse aan de macht zou komen, Suriname in een reddeloze crisis zou raken, wat binnen het gezelschap felle reacties ontlokte, Bouterse zou nóóit winnen.

Midden in deze heftige discussie viel de stroom uit, een storing die tot ver na middernacht zou duren. Het gezelschap deerde dit niet: de muzikanten speelden, de Parbo stroomde, de gesprekken werden heftiger, en het zou nog jaren duren voor de crisis weldegelijk zou toeslaan. Arm Suriname.