AD Magazine, 22 augustus 2020
Op school werd Arthur Japin (64) zo gepest dat dat nooit meer uit zijn systeem verdwijnt. Wel is hij zich ervan bewust dat hij zonder dat pesten nooit zijn roeping had gevonden. “Het erge vind ik nog steeds dat kinderen naar school móeten. Sommige kunnen beter alleen zijn, dat is veiliger.”
Toen corona toesloeg, vertrok Arthur Japin naar zijn tweede huis in de Franse Périgord, de streek die bekend is om zijn truffels en oeroude grotschilderingen. Met zijn partners Lex (66) en Benjamin (43) woont hij er in een oude boerderij tegen een hoge heuvel in een soort sprookjesbos. Zijn hele leven is de schrijver al bezig excuses te verzinnen om niemand te hoeven zien, niet te hoeven praten, liefst ook niet gezien te worden. Het strenge coronaregime in Frankrijk voelde voor hem als een bevrijding. Japin: “In afzondering kom ik het best tot mijn recht. Voor mij persoonlijk waren de afgelopen maanden heel vruchtbaar. Toch vertrek ik binnenkort naar Nederland, omdat het circus weer begint.” Dat ‘circus’ betreft de promotie van zijn nieuwe roman, Mrs. Degas. Deze vrouw in kwestie is het Creoolse nichtje van Edgar Degas, op wie de Franse schilder verliefd was.
Het motto van het boek is een citaat van schrijver Henry James, die ooit tot de conclusie kwam dat een auteur eigenlijk twee levens nodig heeft: een om te schrijven en een om te leven. Hoe zit dat met u? U hebt een imposant oeuvre op uw naam staan, maar hoe zit het met dat tweede leven?
“Schrijven is mijn leven. Noodzaak. Ik heb mijn jeugd overleefd door te leven in mijn fantasie. Op zolder bouwde ik vroeger thuis mijn eigen wereld, en later was het theater een vlucht uit de werkelijkheid. Hier in Frankrijk kan ik mij terugtrekken in mijn eigen wereld. Inmiddels is dat mijn dagelijks werk.
Toen ik Mrs. Degas afhad, zei Lex dat ik maar eens een tijdje niks moest doen. Toch begon ik meteen de volgende dag aan een nieuw boek. Ik doe niets liever dan in mijn hoofd wonen en doorgaan met zoeken naar nieuwe werelden en nieuwe mensen. Daar leef ik intenser dan in de echte wereld. In mijn eigen schepping kom ik meer tot mijn recht dan in het dagelijks leven, waar ik toch veel mankementen vertoon, vooral in de omgang met anderen. Dat heeft natuurlijk met mijn jeugd te maken.”
Japin had het als kind heel zwaar. Zijn ouders vochten geregeld met elkaar en op school sloegen en vernederden klasgenoten hem dagelijks. Dat hield niet op toen zijn vader – Arthur was toen 12 – zichzelf doodde. Japin: “Je wilt als kind niets liever dan veilig zijn. Je probeert dus voortdurend te sussen en te bemiddelen. Als mijn vader dan toch mijn moeder sloeg, hield dat het snelste op als wij ons allebei stilhielden, we ons niet verzetten maar het lieten gebeuren. Je leert dat dat mechanisme werkt. Op school pikten de kinderen mij er feilloos uit als iemand zonder verweer. Als ze scholden of sloegen, hield ik me stil. Het was de enige bescherming die ik kende.”
Maar het ging niet over.
“Bijna elke dag werd er gezegd dat ik niet mocht bestaan. Dat moest ik ook steeds over mezelf zeggen, dat ik te lelijk was om te mogen leven. Pesters zijn erop uit zwakkere kinderen te doden. Dat is het doel, letterlijk. Veel gepeste kinderen maken dan ook een einde aan hun leven, tijdens hun schooltijd of later. Het is natuurlijke selectie, iemand die anders is dan de groep moet worden uitgeschakeld.”
Was het geen optie om terug te meppen als u werd geslagen? U was niet klein van postuur.
“Mijn optie was, en die heeft me gered, dat ik in de vierde klas van de lagere school zei: ik ga op ballet. Mijn vader was toneelcriticus en nam me soms mee naar het theater, dus ik kende die wereld. Dat ik voor ballet koos, hielp niet voor de acceptatie binnen mijn klas, maar het was wel degelijk een daad. In een balletstudio komt de werkelijkheid niet binnen. Iedereen is er bezig met schoonheid, muziek, dans en beweging. Thuis en op school had ik zo veel agressie gezien, dat ik zeker wist dat ik niet die kant op moest. Ik heb nog nooit iemand geslagen. Mijn gevecht was met de werkelijkheid. Ik moest ontdekken waar begrip en schoonheid schuilt.”
Heeft u er weleens aan gedacht u belagers van toen op te zoeken?
“Ik ben niet meer boos, nooit meer. Juist vanwege dat verleden is er in mij geen plaats voor woede. Ooit heb ik een klasgenootje teruggezien, die studeerde toen net als ik Nederlands in Amsterdam. Ze bleek een trieste figuur, zelf zó verloren. Ik heb geen contact gezocht. Mensen doen nare dingen, dat is nu eenmaal zo. Ik probeer te begrijpen waarom zij dat doen, ook al weten ze dat ze anderen daarmee pijn doen. Daarvoor moet ik me in hen verplaatsen. Door te begrijpen kun je vergeven en daarmee neem je zelf de regie terug. De leerlingen die mij pestten hadden hun eigen reden, waarschijnlijk ook onzekerheid. Dat besefte ik niet op die leeftijd, maar het is wel goed om te bedenken.
Tegen de tijd dat ik ging studeren, vond ik dat mij veel onrecht was aangedaan. Ik dacht ook: ik kan nu de rest van mijn leven ontzettend boos blijven, want woede is ook een houvast. Maar dan had de groep gewonnen, dan hadden zij mij gereduceerd tot een bitter iemand met een doodlopend leven. Dat gunde ik ze niet.”
Stel dat het allemaal niet was gebeurd, dat u niet was gepest.
“Dan zat ik misschien ergens op kantoor. Dan had ik geloofd wat de groep elkaar voorspiegelt en oplegt. Ik was geworden zoals zij. Ik had volgens hun regels geleefd en zou mijn geliefden en mijn roeping nooit hebben gevonden. Maar de pesters hebben mij losgesneden van de maatschappij en daarmee vrijgemaakt mijn eigen pad te vinden. Zij hebben mij gemaakt tot wie ik ben.”
Japin laat een stilte vallen en vervolgt: “Het erge vind ik nog steeds dat kinderen naar school moeten. Niet alle kinderen zouden per se in de massa moeten worden geduwd. Sommige kunnen veel beter alleen zijn, dat is veiliger en beter voor hun omwikkeling. Ik ben door mijn schooltijd jaren achteropgeraakt. Zolang kinderen verplicht naar school moeten, vallen er slachtoffers. Ik leef nog, heel veel kinderen niet. Wat ik eraan heb overgehouden, is de gedachte dat ik niet gezien mag worden. Ik probeer nooit in een spiegel te kijken. Als ik kleding moet kopen, mijd ik de paskamer. Als ik me scheer, kijk ik alleen naar details, nooit naar mezelf als geheel. Dat zit diep in me. Daarom vind ik het ook vervelend gefotografeerd te worden. Dat ervaar ik soms bijna als een daad van agressie.”
Dat klinkt als zelfhaat.
Japin denkt lang na over een antwoord. “Ik haat mezelf niet, maar het gevoel van vroeger gaat niet weg.”
Misschien helpt het dat u al een lange tijd met twee geliefden samenwoont die u bevestigen in wie u bent?
“Zoals ik op school heb geleerd dat je in een atlas kunt lezen hoe de wereld in elkaar zit, zo heb ik op diezelfde school geleerd hoe ik in elkaar zit. Mijn zelfbeeld is er met de rest van de leerstof ingeramd. Dus nee, dat gaat nooit weg, zoals je ook niet kunt vergeten hoe de kaart van Nederland eruitziet. Ik heb het een plaats gegeven. Ik heb geleerd hoe ik voor een publiek kan staan en hoe je kunt poseren voor een fotograaf. Maar, zoals de Amerikaanse schrijfster Susan Soutag zei: ‘Een fototoestel is een getrokken pistool.”
Toch heeft u de kleinkunstacademie gedaan en heeft u jarenlang op een podium gestaan. Dan word je toch ook bekeken?
“De behoefte niet gezien te worden komt bij heel veel acteurs voor. Juist op een podium kun je onzichtbaar zijn, want je wordt iemand anders. Het theater werd, net zoals nu mijn lezingen, mijn veilige haven: op deze twintig vierkante meter ben ik de baas, bepaal ik het verhaal en hoe ik word gezien. Dat is in het volle licht staan en toch verborgen zijn.”
Voordat u toneelspeler werd, studeerde u Nederlands.
“Ja, maar als je wilt vissen, moet je niet in de sloot gaan zitten, zei Multatuli al. Het bleek een parallelle wereld die met lezen of schrijven niets van doen had. Te veel geouwehoer, dat ik maar twee jaar volhield. Mijn geluk was dat ik er Mieke van der Weij en Rosita Steenbeek ontmoette (die later bekendheid kregen als presentatrice en schrijver, red.). Ik ervoer het als een verliefdheid, heel innig, alle dagen samen willen zijn. Heel studentikoos, dansen, zoenen, in elkaars armen door nachtelijk Amsterdam, het was een wonderbaarlijke ontdekkingstocht, Rosita’s vader en mijn moeder hoopten dat wij zouden trouwen. Rosita en Mieke leerden mij dat ik mezelf mocht zijn. Alleen al daarom reken ik hen tot de liefdes van mijn leven.”
Was jullie omgang een prelude op het liefdesdriemanschap dat u in uw latere leven zou krijgen?
“Wie weet?” Lachend: “In elk geval speelt het getal drie een rol.”
In 2000 – Arthur Japin heeft op dat moment twintig jaar een relatie met uitgever Lex Jansen – ontmoette hij de Amerikaanse redacteur en schrijver Benjamin Moser. Na een klein jaar kwam Ben bij hen in Utrecht wonen.
Heeft u het gevoel dat u zich vaak moet verantwoorden over jullie ménage à trois?
“In het begin had ik daar zelf behoefte aan, om het uit te leggen. Ik merkte dat het helemaal niets uitmaakte, een relatie met een of twee mannen. Niemand kwam tekort en niemand voelde zich tekortgedaan. Twintig jaar geleden was het voor ons ook nieuw en zochten we natuurlijk hoe we onze levens zouden inrichten, qua huis en familie. Wie krijgt welke kamer? Wie houdt de afstandsbediening vast? Inmiddels zijn we al zo lang met z’n drieën dat ik zelf ook niet meer zie hoe bijzonder het is. Er wordt mij vandaag de dag niet meer zo veel naar gevraagd. Ja, door jou nu.”
Ik las de door Benjamin geschreven biografie over Susan Sontag en daar staat als opdracht in: Voor Arthur Japin.
“En dan vraag jij je af: en Lex dan? Ik reisde met Ben vaak mee voor zijn onderzoek, terwijl Lex moest werken. Maak je geen zorgen: Lex is het ermee eens. Bovendien: Bens vorige boek is aan ons beiden opgedragen.”
Benjamin is in zijn vakgebied een grootheid. Is er weleens jalousie de métier tussen jullie?
“Ik ben op geen enkele schrijver jaloers en als je van iemand houdt, is dat helemaal onmogelijk. Ik wil alleen maar dat hij volledig tot zijn recht komt. Toen ik Ben in New York bij mijn Amerikaanse uitgever ontmoette was hij 23 jaar en zoekende, hij was daar assistent-editor. Ik zag dat hij enorme talenten in zich droeg, maar dat hij werd belemmerd door zijn werk.”
Was u toen al verliefd op hem?
“Ogenblikkelijk, en dat heb ik destijds ook meteen aan Lex verteld. Een jaar later kwam Ben bij ons wonen en het eerste wat Lex tegen hem zei was: ‘Vanaf nu hóéfje helemaal niks meer, neem de tijd om uit te zoeken wat je wilt en kunt. Wij zorgen voor je.’ En dat hebben we gedaan. Ik kon niet gelukkiger zijn dan toen Benjamin voor zijn boek over Susan Sentag de Pulitzer Prize kreeg, een van de hoogste literaire onderscheidingen. Ik ervaar ons als een team: als ik een boek schrijf is dat ook het werk van Lex en Ben, alleen al door hun steun. De manier waarop wij leven, de ruimte die we elkaar geven, dat is de ware beloning.”
Nu er een nieuw boek is zult u onder de mensen moeten. Ziet u daartegen op?
“Iets meer naarmate ik ouder word, maar als ik eenmaal begin te toeren besef ik weer wat een voorrecht het is. Ik krijg energie van mijn lezers, soms ook troost. Ik heb een band met ze opgebouwd en hun trouw raakt me. Ik zie ernaar uit om hen weer te zien, al ben ik dit keer wat coronahuiverig.’ Lachend: “Maar zelfs als ze een foto willen nemen, kan dat.”
Mrs. Degas verschijnt op 1 september (2020) bij uitgeverij De Arbeiderspers (€24).
PASPOORT Arthur Valentijn Japin
Geboren
26 juli 1956 in Haarlem
Opleiding
The School of Dramatic Arts in Londen;
Nederlands (twee jaar);
Theaterschool in Amsterdam.
Loopbaan
Speelde bij Toneelgroep Centrum en De Theaterunie en zong bij de Nederlandse Opera. Speelde in films (onder andere in Flodder) en in de soapseries Goede tijden, slechte tijden en Onderweg naar morgen. In 1987 beëindigde hij zijn acteercarrière om zich op het schrijven te richten. Debuteerde in 1996 met Magonische verhalen. Zijn doorbraak volgde een jaar later met de roman De zwarte met het witte hart. Ook internationaal boekte hij successen. Japins productie is groot, zo publiceerde hij onder andere De droom van de leeuw, Een schitterend gebrek, het Boekenweekgeschenk De grote wereld, Vaslav, Maar buiten is het feest, De gevleugelde en Kolja. Ook publiceerde hij dagboeken en reisverhalen. Werkte mee aan tv-programma’s als QI en Kanniewaarzijn, waarvan hij een van de vaste medewerkers was.
Privé
Woont samen met Benjamin Moser en Lex Jansen.