Baardhaar

Kijk Magazine, maart 2009, nummer 3

In dit nummer staan we uitgebreid stil bij de tweehonderdste geboortedag van misschien wel de belangrijkste en tegelijkertijd meest omstreden wetenschapper aller tijden: Charles Darwin (1809-1882). Darwin, een bange, statusgevoelige man, was tijdens een expeditie schoorvoetend tot de schokkende conclusie gekomen dat God de dieren nooit in een simpele werkweek had kunnen scheppen, zoals in de Bijbel staat. Zijn evolutietheorie sloeg in als een bom, en wordt in sommige contreien nog altijd gezien als ‘gevaarlijk idee’. En niet alleen in verre Amerikaanse staten: onlangs schrapte de Nederlandse schoolboekuitgever Malmberg de theorie uit een biologische leermethode voor christelijke scholen. Dat is hetzelfde als in een natuurkundeboek de zwaartekracht schrappen. Het zelfbeeld van de Jezusfanclub is blijkbaar zo benepen, en het geloof in die prehistorische leesmap zo groot, dat men maar niet wil accepteren dat alle huidige aapsoorten – inclusief de mens – ooit dezelfde voorouder hebben gehad.

In zijn latere leven kwam Darwin met een nóg choquerender idee: dat van de seksuele selectie. Hiermee borduurde hij voort op zijn theorie van natuurlijke selectie: het tergend langzame mechanisme dat ervoor zorgt dat dieren (en planten) vanwege nét nét nét iets gunstigere eigenschappen op de lange termijn nét nét nét iets beter blijken te overleven dan soortgenoten zonder die gunstige eigenschappen. Bij seksuele selectie draait het om een mechanisme dat veel directer van invloed is op de voortplanting, namelijk om… tja, hoe zeg ik dat netjes… de geilheid van individuen. Om soms onnavolgbare redenen worden vrouwtjes namelijk opgewonden van bepaalde maffe eigenschappen van mannetjes, met als gevolg dat die eigenschap bij elke volgende generatie steeds iets wordt versterkt.

Vaak botsen de natuurlijke en de seksuele selectie gigantisch. Neem het hert. Vrouwtjesherten worden nogal bronstig van mannetjesherten met grote geweien (en geef ze eens ongelijk). Nu vergt het voor een mannetjeshert een enorme krachtsinspanning om dat rare geval op zijn hoofd mee te slepen, maar hij moet wel, want anders mag hij zijn favoriete vrouwtjeshert niet meer bespringen. Met zijn grote gewei toont hij het vrouwtje dat hij sterk is, en dus ook voor sterk nageslacht zal zorgen.

Seksuele selectie levert veel vreemde, onhandige, ja zelfs levensbedreigende lichaamsvormen en gedragingen op. Pauwen met buitenissige veren waar zelfs de Toppers zich voor zouden schamen, roodborstjes die zo luid zingen dat een groot deel van de mannetjes zich letterlijk doodzingt, enzovoort. Darwin zocht naar bewijzen voor seksuele selectie in de dierenwereld. Hij opereerde mannetjeskrekels zodat ze niet meer konden sjirpen en liet mannetjeskemphanen kortwieken om te kijken of de dames ook dan nog op hen zouden vallen (wat niet het geval was). Toen stortte Darwin zich op de mannetjesmens. Waarom hebben mannen baarden en vrouwen borsten en voluptueuze achterwerken, vroeg hij zich af. Gezichtsbeharing kan geen evolutionair voordeel hebben, want vrouwen hebben geen baarden en snorren. En dus oordeelde Darwin dat baarden bij mannen moeten zijn ontstaan vanwege het principe van seksuele selectie. Er moet een tijd zijn geweest dat mensenvrouwtjes om wat voor reden dan ook vielen op mannetjesmensen met overmatige haargroei op de kin. Deze onbegrijpelijke teeltkeuze heeft ervoor gezorgd dat mannen zich vandaag de dag nog moeten scheren. Of niet natuurlijk.