Tijdens het lezen neemt het mogelijk aantal neurologische verbindingen in je hersens meetbaar toe. Van lezen word je slimmer, aldus Giphart.

Ballenbak

Rails Nummer 7 – juli-augustus 2003

Rubriek: Giphart als zichzelf

Foto’sLenny Oosterwijk

Misschien vindt de redactie het niet prettig dat ik uit de biecht klap, maar alle artikelen in Rails moeten voldoen aan een paar criteria. Deze zijn verwoord in steekwoorden, waarvan er twee luiden: ‘enthousiast’ en ‘positief’ (wat wil zeggen dat de bijdragen in dit blad liever uitnodigend dan afkerig en liever bewonderend dan vernietigend zijn). Dat geldt ook voor deze column. Wat is er in mijn leven gebeurd dat ik enthousiaste & positieve teksten schrijf? Ik bedoel: in vroeger tijden had ik een puberale afkeer van alles en iedereen; mijzelf, mijn familie en mijn vrienden incluis. Ik haatte volle marktpleinen, feesten, Zuid-Hollandse stranden, uitpuilende stadsbussen, TROS-kijkers, tweedeklassereizigers en vetkleppen die hun spullen bij de HEMA of de IKEA kochten, en daarnaast haatte ik lege marktpleinen, Noord-Hollandse stranden, lege stadsbussen, NCRV-kijkers, eersteklassereizigers en snobs die hun spullen bewust niet bij de HEMA of IKEA kochten. In de Bijbel staat letterlijk: ‘Maakt het voornemen uw broeder geen aanstoot of ergernis te geven’ (Romeinen 14:13), maar niemand die zich in mijn ogen iets van dit gebod leek aan te trekken. Nederland was een land van immer kwekkende dorpsgekken, laagschedelige halfmongolen en zelfingenomen zonnebankcriminelen die eropuit leken te zijn om zoveel mogelijk mensen te irriteren. Met een paar vrienden (aan wie ik me overigens ook kapot ergerde) kwam ik vroeger regelmatig bij elkaar om te zwelgen in sacherijn.

Enfin, dat was vroeger. Inmiddels ben ik wat ze in interviews altijd noemen ‘milder geworden’. Ik mijd uit zelfbescherming marktpleinen, stranden, verdebiliserende tv-programma’s en andere plekken waar de kans groot is geconfronteerd te worden met de allesbepalende wurgende domheid van mensen. Ik leef tegenwoordig onder mijn eigen irritatiegrens, dat had ik in mijn puberjaren niet kunnen hopen. Soms hoor ik op straat iemand iets ultiem oenigs roepen tegen iemand anders, of ben ik te laat om stand.nl van mijn autoradio te drukken (net op het moment dat mevrouw Reuzelaar uit het Gelderse Klapkerk haar mening over het pensioengat geeft), maar de haat die dit bij mij oproept verwaait snel.

Het is niet ‘enthousiast’ noch ‘positief’, maar vorige week had ik het qua verstikkende afkeer nagenoeg te zwaar en kreeg ik een aanval van pure, bijna epileptische haat tegen de mensheid in het algemeen en de bezoekers van de IKEA in het bijzonder. Mijn gezin en ik verhuisden van een schattig dorpswoninkje naar een robuust huis in de stad. Een verhuizing is al niet echt stressverminderend. Toen de verhuizers waren verdwenen, bleek dat er in de kamers van onze kinderen geen plafondbevestigingspunten en schakelaars voor de lampen waren. Mensen die op een nauwgezette wijze verhuizen, hebben zulke details natuurlijk maanden van tevoren gecontroleerd, maar mijn vriendin en ik zijn geen nauwgezette verhuizers. De enige oplossing voor ons probleem was snel naar een winkel te scheuren en lampen aan te schaffen. Ik weet niet wie op het idee kwam, maar een half uur later parkeerden we onze auto op het terrein van een IKEA. Omdat het vakantie was puilde dit terrein uit van de dagjeskopers. Dit was een punt dat bij mij de walging op voorhand toesloeg. Binnen in de vestiging begonnen mijn kinderen plotseling onbedaarlijk te jubelen.

‘Prullenbak! Prullenbak!’ riep mijn dochter van drie en mijn zoon van vijf vroeg uitgelaten of ze in de ballenbak mochten. Rechts van de ingang lag (u kent het vast) de enorme speelweide gevuld met kleurige plastic balletjes. Mijn kinderen waren te enthousiast om hen teleur te stellen. Terwijl mijn vriendin zich wapende om op zoek te gaan naar lampen, zou ik onze kinderen naar de ballenbak loodsen. Er stond een forse rij en er werden pas nieuwe kindertjes toegelaten als er anderen waren opgehaald.

Ik probeer echt positief te blijven, maar wachten tussen een willekeurige steekproef van de heffe des volks, is bijna ondraaglijk. Op een gegeven moment voelde ik dat er iemand in mijn nek stond te hijgen en toen ik me omdraaide, keek ik recht in de ogen van een menselijke diplodocus. Een vrouwtje. Vijf minuten later stond deze diplodocus met haar agressieve diplodocuskindertjes voor ons (voordringen en andere hufterigheden schijnen erbij te horen in dat soort winkels). Weer twintig minuten later werden mijn kinderen eindelijk toegelaten tot de ballenbak, en dat geeft me de kans deze column heel enthousiast en positief te beëindigen. Waar was de ballenbak in mijn misantropenjaren, want de ultiem blije, zeer vrolijke, hoogst vergenoegde, intens tevreden en diepgelukkige blik in de ogen van mijn kinderen bij het ravotten in de ballenbak verdreef al mijn ergernissen. Leve de IKEA! Leve de ballenbak!