Bart Chabot

Vara Gids 50, 13-19 december 2014

Bart Chabot WERD NA ZIJN HERSENTUMOR RUSTIGER EN GING ‘EINDELIJK EENS AAN HET WERK’. RONALD GIPHART SPRAK ZIJN VRIEND OVER ZIJN TIJD ALS OFFICIER, Z’N VERBROKEN RELATIE MET ZIJN OUDERS EN DE LIEFDE VOOR ZIJN VIER ZOONS.

In 2010 werd bij Bart Chabot (60) een brughoektumor ontdekt ter grootte van een bitterbal. Het gezwel is inmiddels bestraald en onder controle. Nu Chabot zijn energie weer terug heeft, is hij productiever dan ooit. Vorig jaar verscheen zijn debuutroman Triggerhappy, dit jaar een lijvig verzamelboek genaamd Zestig, er komt een nieuwe theatershow én hij schreef Het Nationaal Dictee 2014.

Meteen de belangrijkste vraag: hoe gaat het met je? Nou, ik ben er nog. Die tumor is succesvol ingekapseld, ik heb nog wat fysieke kwaaltjes, maar de blijdschap overheerst. Ik heb evenwichtsstoornissen en ik loop een beetje wiebelig. Als je mij vanachter zou zien lopen, zou je denken: die heeft gedronken. En dat is toch echt niet zo, want ik drink bijna nooit.

Terwijl je vroeger een groot innemer was… Ja, ik was een stevige drinker, moet ik toegeven. Laat ik het zo zeggen: ik kon Herman Brood bijhouden, en dat was niet velen gegeven. Ik heb echt leren drinken in mijn militaire diensttijd, toen ik een jaar of 19 was. Bij de luchtmacht werd ik opgeleid tot officier, wij hadden een eigen mess en daar was het de gewoonte om al bij de lunch te drinken. Nogal wat mensen van de luchtmacht hoefde je na twee uur ’s middags niet meer aan te spreken.

Je werd tot officier opgeleid omdat je het atheneum had gedaan. Maar wel via een omweg. Ik ben ooit van de hbs gegooid wegens onhandelbaar gedrag, en moest, tot schaamte van mijn ouders, naar de mulo. Dat was echt een degradatie, maatschappelijk gezien, zeker in de ogen van mijn vader, die zelf hbs had gedaan. Later ben ik via de havo alsnog doorgestroomd naar het atheneum, maar toen had ik het bij mijn ouders al dusdanig verpest dat zij nooit enige trots of waardering meer voor me konden opbrengen. Dankzij mijn atheneumdiploma kon ik voor officier worden opgeleid.

Was je toen al dichter? Als kind las ik de stukken ervan af, wat in mijn milieu niet vreemd was. Mijn vader had voor de oorlog ook gedichten geschreven. Veel gewichtige taalbouwsels over de herfst, zeg maar. Degelijk dichtwerk van en voor geletterde mensen. En ik had grote affiniteit met een ander soort taal, bijvoorbeeld met songteksten. Al vanaf jonge leeftijd was ik gegrepen door rock-n-roll. Toen ik in 1974 als dienstplichtige werd gelegerd, kwam ik als hardcore vrijbuiter in een hiërarchische wereld. De spanning tussen de strikte regels en mijn zogenoemde ‘vagebondisme’, zorgde ervoor dat ik een uitweg zocht. Die vond ik in teksten op papier, teksten die eruitzagen als… gedichten. Misschien waren ze dat ook wel!

Hoe was jij als officier? Een groot succes! In alle bescheidenheid. Ik moest me voornamelijk bezighouden met wat nu ‘management’ heet. Op Vliegbasis Ypenburg, inmiddels een Vinex wijk in Den Haag, was ik luitenant, mijn functie heette ‘Officier Verbindingen’. Stel je voor dat ik lang hippiehaar had en op een Puch met hoog stuur naar de kazerne kwam, zo’n tijd was het.

Wat vonden jouw soldaten van je? Ik durf het bijna niet over mezelf te zeggen, maar ik was heel geliefd en maakte er een sport van om de sfeer onder de jongens zo goed mogelijk te houden. Ik organiseerde Sinterklaasfeesten, liet tulbanden bezorgen op eenzame feestavonden, met Pasen zorgde ik voor kilo’s eieren.

Had je er niet willen blijven, in die militaire wereld? Nee! Ik was toch ook te veel piraat voor al die regels. Inmiddels had ik dus het dichten ontdekt, mijn hoogstpersoonlijke uitlaadklep voor alle hoogoplopende spanningen. Daar wilde ik iets mee.

Had je op dat moment al gebroken met je ouders? De fysieke scheiding met hen kwam toen ik in dienst zat en mijn vader consul werd in Vancouver. Ik zag mijn ouders plotseling helemaal niet meer, alleen met Kerstmis. Toen ik vrij snel na mijn diensttijd in Leiden ging studeren en begon op te trekken met ene Herman Brood, was het pleit beslecht. Mijn ouders keerden zich af van mij. Het duurde lang voordat de breuk definitief was, maar hij naderde onafwendbaar.

Die naam Herman Brood is nu een paar keer gevallen… Wie is dat toch? Ik kwam mei 1976 uit dienst en ik had een kamer nodig. In Den Haag kwam ik terecht bij een hospita, mevrouw Van der Valk, die een dochter had die Dorien heette. Herinner je Hermans lp Shpritsz? Daar staat een nummer op genaamd ‘Doreen’. Dat ging over de dochter van mijn hospita. Dorien was extravert, zij en ik klikten enorm. Ze was Hermans eerste echte grote liefde en via haar leerde ik hem kennen. Ik had nog nooit van hem gehoord. Bij onze ontmoeting was hij een shotje aan het zetten in de badkamer van Dorien.

En wat vond je daarvan? Ben je toen ook shotjes gaan zetten? Nee. Ik ben geen drugsjongen, want ik ben van mezelf al redelijk speedy.

Toch wel? Je zou het niet zeggen, hè? Als ik drugs gebruik, ga ik praten als Donald Duck. Herman had dat niet, die bleef vaak ondanks zijn gebruik prima in control. Hij kon het, net als overigens Jules Deelder, tot op bepaalde hoogte prima hanteren. En ik zat er helemaal niet mee dat hij wel gebruikte. Zelf verkeerde ik heel vaak in de omstandigheid dat ik ‘dit moest’ en ‘dit niet goed deed’ en ‘hierin teleurstelde’, terwijl ik zelf alleen maar dacht: láát me nou! Dus toen ik iemand ontmoette die anders leefde dan ik, wist ik dat ik de laatste was om daar een afkeurende mening over te hebben. Ik vind dat 35 jaar later nog steeds: van mij mag iedereen alles, zolang ze er anderen niet mee lastigvallen.

Wanneer besloot je over Herman te gaan schrijven? Daar was een concrete aanleiding voor. Herman kreeg een dochter, Lola, ik kreeg een zoon Sebastiaan – inmiddels 25 – en daardoor zagen we elkaar minder. Ik dacht: we moeten een aanleiding hebben om elkaar gelegitimeerd meer te zien. Voor Playboy had ik ooit een verhaal over Herman in Berlijn geschreven en zo ontstond het idee om hem op vaste basis te volgen. Herman zei: je gaat je gang maar. We deden niets anders dan we normaal deden. Uiteindelijk heb ik er dertien jaar aan gewerkt, het zwaarste dat ik ooit in mijn schrijversleven heb gedaan.

Wat was je idee toen je aan die Broodboeken begon? Ze staan in een Amerikaanse traditie. Peter Guralnick schreef over Elvis, Nick Toshes over Jerry Lee Lewis. Maar mijn echte inspiratiebron was Fear And Loathing in Las Vegas van Hunter S. Thompson. Zo’n boek wilde ik schrijven. Ik wilde een fenomeen op de huid volgen. De Brood-biografie is ‘Pietje Bell voor grote mensen’.

Jij hebt mij wel eens verteld dat het niet altijd één groot feest was met Herman, Nee. Ik kan een hoop hebben van mensen, maar er waren grenzen. Ik sprak bijvoorbeeld af om twee uur ’s middags met Herman voor een nieuw hoofdstuk. Dan kwam hij uit bed. Had ik de kinderen net naar de opvang gebracht, maar trof ik geen Herman. En om drie, vier, vijf, zes uur ook niet. Herman leefde vaak op impulsen. Zat hij in een bordeel of verkeerde hij in een roes, en die gemoedstoestand ging hij natuurlijk niet onderbreken omdat ene Bart op hem zat te wachten in de Spuistraat. Ik heb hem weleens een lange periode niet gezien omdat ik het zat was. Door zijn succes vonden sommige adepten zelfs zijn scheten lekker ruiken, en Herman raakte in de waan dat dat ook echt zo was. Ik had daar geen zin meer in. Anton Corbijn heeft Herman daar vervolgens in Berlijn in een hotel op aangesproken. Herman heeft toen van de muur een schilderijtje gepakt, het doek uit de lijst gehaald en op de achterkant een verzoenende tekening voor me gemaakt. Die staat nu nog naast mijn bureau.

Herman en jij maakten op een gegeven moment samen met Jules Deelder de legendarische tournee Apocrief. Aan de ene kant was het de meest hilarische theatershow die Nederland ooit heeft gehad, en aan de andere kant de meest tenenkrommende. Dat was het precies. Herman wist dat het zijn laatste kunstwerk zou zijn, en hij ging er vol voor. Bij herhaling preludeerde hij op zijn naderende dood. Wat ook speelde: hij wilde voortdurend van ons winnen. Voor hem waren onze shows wedstrijden, wat geweldige botsingen opleverde. Om kwart over acht ging het doek op en dan begonnen we vanuit het niets. We trokken uitverkochte zalen met een voorstelling die louter uit improvisatie bestond.

Jullie band was voortdurend bezopen en stoned, organisatorisch en financieel was het een puinhoop, en jij mengde je vaak niet in de strijdhandelingen van de beide heren. Het was toch verschrikkelijk voor jou? Het was een pittige tijd. Ik speelde noodgedwongen de rol van broekie tussen twee superego’s. Ik heb mijn hele leven meegemaakt dat ik tegen de klippen opliep en was wel wat gewend. Herman jatte grappen van me. Dan pronkte hij met mijn materiaal. Herman begon Jules te ontregelen. Ging hij achter Jules’ rug de aandacht van het publiek trekken als Jules een gedicht voorlas. Jules liet dat natuurlijk niet op zich zitten. Ik moest dan als een soort verbindingsofficier tussen die twee fungeren. Mijn rol werd gemarginaliseerd. Uiteindelijk ben ik gaan koken op het podium om iets te doen te hebben.

Waarom ging je er in godsnaam mee door? Ik had door dat het iets legendarisch was dat nog nooit was vertoond en nooit meer zal worden vertoond. Dadaïstisch afbraaktheater was het, en ik wilde daarbij zijn. Om die show natuurlijk óók te gaan boekstaven. Dat werd uiteindelijk Brood & Spelen, wat ik zelf het beste deel vind uit de Broodreeks. Mijn ultieme rock-‘n-rollboek. Ik ken in Nederland niet zo’n boek.

Na je tour met Deelder en Brood ging je vier jaar op pad met Martin Bril. Martin leefde een leven dat in zekere zin te vergelijken viel met dat van Herman. Morgen zien we wel, we leven nu! Martin leek voortdurend opgejaagd, op zoek naar kicks en ervaringen. Geen aandacht voor gezondheid, geen aandacht voor de toekomst. Sommige mensen branden op, wat inherent is aan hun levensstijl. Herman leefde drie levens op één dag, en wist dus dat hij nooit oud zou worden. Martin werd door de dood in de rug aangevallen, en dat is iets dat me nog steeds aangrijpt.

Trek jij dat soort mannen aan? Ik weet nog dat Barry Hay ooit tegen me zei, toen er sprake van was dat ik de biografie van The Golden Earring zou schrijven: ‘Dat ga jij mooi niet doen, Chabot, want iedereen die met jou omgaat, legt het loodje.’

Toen je zelf die brughoektumor kreeg, dacht je niet: nu ben ik de volgende? Na de dood van Herman en Martin reed ik, terugrijdend van hun begraafplaatsen, toch weer mijn eigen leven in. Nu werd er aangeklopt aan mijn deur. Ik kreeg mails van mensen die zeiden dat ze erg blij waren dat ze me hadden gekend. In de verleden tijd. Ik voelde bijna de verplichting om inderdaad maar de pijp uit te gaan, om hen niet teleur te stellen. Kijk, ik ben getrouwd met Yolanda, dat is een uitermate sterke vrouw, die zou zich zonder mij echt wel redden. Maar onze vier jongens, daar had ik het heel zwaar mee. Zij hadden echt nog een vader nodig. Voor hen moest en zou ik overeind blijven.

En je bent als een bezetene gaan schrijven, toen je eenmaal wist dat je die hersentumor had. Ja, mijn zoons zeiden tegen me: ‘Je mag die brughoektumor wel dankbaar zijn, want daardoor ben je eindelijk aan het werk gegaan: Een wake-upcall was het. Ik ben ook veel rustiger geworden. Eindelijk de rust om te werken.

Wat mij altijd heeft gefascineerd is dat er twee verschillende Bart Chabots zijn. De flamboyante vrolijkerd in de schijnwerpers, en de bijna bange, kalme man achter de schermen. In Den Helder speelde je eens de sterren van de hemel, maar na afloop was je te schuchter om te signeren. Hoe kan dat? Eigenlijk schaam ik me voor wat ik doe op het podium. Achteraf. Het heeft met vroeger te maken. Wat ik altijd thuis hoorde was: jij bent een stuk verdriet. Jij doet je ouders pijn. Jij moet je diep schamen. Ik heb altijd het gevoel gehad: de wereld is er voor mensen als mijn ouders, maar niet voor types zoals ik.

Je hebt nu al een paar keer je ouders genoemd. Denk je dat je ouders van je hielden? Nou… Eh… Godverdomme zeg…

Zit daar nog steeds de echte pijn? Ik vrees van wel. Later in mijn leven kwamen er mensen die onvoorwaardelijk van mij hielden, mijn vrouw, mijn jongens, Herman, Anton, Jules, Jan, Remco, Martin, jij… Mensen die ik niets hoefde uit te leggen en bij wie ik me niet hoef te schamen voor wie ik ben. Ik neem mijn ouders achteraf oprecht niets kwalijk. Ik was een zeer moeilijk kind, uiterst sensitief, erg druk. Ik denk dat het goed is dat wij geen contact meer hebben. Ik wil zijn met de mensen van wie ik hou en die van mij houden. Dat is het enige in het leven dat er echt toe doet. Daar had ik geen brughoektumor voor nodig, voor dat besef, maar het heeft wel geholpen.

Trio Giphart & Chabot, het nieuwe theaterprogramma van Ronald Giphart en Bart Chabot is vanaf begin februari tot eind mei [2015, Red.] in diverse theaters te zien.

CV

Bart Chabot (Den Haag, 1954) was de eerste perfoming punkpoet van Nederland. Tegen de literaire keer in figureerde hij vrolijk in spelletjesprogramma’s. In het theater trad hij op met collega’s als Mulder, Campert, Deelder, Brood en Bril. Als medewerker van LlNDA. maakte hij reportages over vibrators en bij Pauw & Witteman behandelde hij politieke onderwerpen. Hij schreef een zeer succesvolle cyclus over Herman Brood, publiceerde vele dichtbundels en vertelde over zijn strijd tegen een brughoektumor in Diepere lagen (2011). Onlangs debuteerde hij met een roman. Vanaf volgend jaar september staat hij weer in de theaters. Hij is getrouwd en heeft vier boomlange zoons.

TV

‘Ik kijk Pauw, omdat het een talkshow met inhoud is en ik Jeroen erg graag mag. Hij is weer spraakmakend. Met mijn jongens kijk ik altijd Studio Sport. Ik ben geboren en getogen in Den Haag, en hou van voetbal, en dus van ADO, maar volg ook andere clubs. De Champions League volg ik nauwelijks nog: een onderonsje voor de rijkste clubs. Als gezin kijken we naar Popquiz a gogo van Matthijs van Nieuwkerk en Leo Blokhuis. Lekker roepen naar de buis. De enige serie die ik dit jaar heb gevolgd, was Broadchurch. Ik luister nooit radio. Ik heb er niet eens een. Wat ik dan luister? Foo Fighters. Arctic Monkeys. Royal Blood. The Stones. Nick Cave. Ik koop nog cd’s!