Bier en tieten

de Volkskrant, 18 juni 2008

We reden dit weekend in België over de radiogrens. Dat is een vast punt op de snelweg waar automobilisten binnen het bereik van de Nederlandse ether komen. Het gesprek dat we ontvingen ging over – hoe kon het ook anders? – de verrichtingen van het Nederlands elftal. Of eigenlijk de verrichting van het Nederlandse tachtigduizendtal in Bern. Op de achterbank zaten mijn kinderen. We luisterden naar een verslag over de ‘Oranjecamping’, zo te horen een luguber Dantesk inferno in de bergen. Geen kinderachtiger volk dan groepen volwassen voetbalfans. Tussen de voorspelbare stroom monosyllabische laagschedeligheid zat ook de stem van een nog redelijk beschaafd sprekende mevrouw. ‘Waarom bent u hier?’, vroeg de interviewer. Er volgde wat neuraal beperkt gelal van omstanders en toen antwoordde de vrouw, met een (neem ik aan) Brabantse tongval: ‘Voor bier en tieten…’, waarna de groep achter haar begon te scanderen: ‘Bier en tie-ten! Bier en tie-ten!’ De vrouw juichte monter mee.

Mijn vrouw en ik keken elkaar aan. Hoorden we nou een zweem van verontrusting, ja, zelfs paniek in de ontwapenend bedoelde uitroep van de Brabantse? Als gezegd: mijn kinderen luisterden mee. Ze zijn 8 en 10, en nog vol verwondering over de wereld. Ze willen dingen weten als: waarom is de hemel blauw? Hoe weet je hart dat hij moet kloppen? Waarom groeien nagels wel en tanden niet?

‘Waarom zegt die mevrouw bier en tieten?’, vroeg mijn dochter. Ik denk dat het makkelijker is om uit te leggen waarom de hemel blauw is. Er drong zich een ongepaste vergelijking op van Joden die in de jaren voor de Tweede wereldoorlog – uit lijfsbehoud – lid werden van de NSB, maar deze gedachte deelde ik niet met mijn kinderen, want gesprekken over Anne Frank en andere ondoorgrondelijke oorlogsgeschiedenissen voeren we al genoeg.

‘Ze doet gewoon een beetje gezellig mee’, praatte mijn vrouw er luchtig overheen. Ik voelde dat mijn kinderen hun wenkbrauwen fronsten en dachten: hmm… met deze constellatie van waarden en handelswijzen, dit paradigma van vrouwdenigrerende volksverdomming, wensen jullie je dus als opvoeders te encanailleren?

Cruijffiaans avant la lettre schreef de dichter J.C. Bloem in zijn Aforismen (1952): ‘Men kan in theorie tegenstander van iets, maar in de praktijk eigenlijk van niets voorstander zijn. De medestanders bederven alles.’

Ik wil niet zeggen dat de debiliserende Oranjemeute alles van het EK-plezier verpest, maar opgaan in het bier en de tieten is voor mij onmogelijk. Gistermiddag heb ik, als voorbereiding op de laatste groepswedstrijd; met verbazing, fascinatie en afkeer op geenstijl.nl gekeken naar de hilarische filmpjes van Rutger, de Nationale Knuffelhufter. Als een participerend sociologisch veldwerker doet Rutger verslag van de brallende, zichzelf bevlekkende landgenoten. Een oprechte misantroop kan van deze beelden niets anders krijgen dan een doorleefd gevoel van zelfhaat. Wat een schaamteloosheid. Wat een droefenis. Wat een onbeschaafd rot volk. Héérlijk.

Dieptepunten van Rutgers Werdegang zijn de momenten dat zijn cameraman de lens richt op groepen dronken reuzenwelpies die ergens een vrouw ontwaren. Jongens, een vrouw! We zagen op zo’n Oranjecamping een menigte van een amoebe of duizend om een blonde zangeres staan. Op de maat van Hij is een hondelul brulden de kerels als één man hun nieuwe strijdkreet: ‘Daar… moet… een… piemel in! Daar moet een piemel in!’ De stuitende hilarische lulligheid van het woord ‘piemel’. We zagen de vrouw van haar podiumpje rennen, de menigte opgegeilde groepsverkrachters achterlatend met hun oerdriften. Na tweeënhalfduizend jaar beschaving en drie, wat?, vier feministische golven zijn vrouwen dankzij het voetbal godzijdank weer teruggebracht tot de essentie. Daar moet een piemel in.

Martin Bril is afwezig en wordt vervangen door Ronald Giphart