Breinbreker

Vara Gids 5, 30 januari – 5 februari 2016

Hoe conflicteert ons brein met de moderne tijd? Professor Mark van Vugt en Ronald Giphart schreven er een boek over: Mismatch. Een voorpublicatie.

Media bieden eindeloze mogelijkheden om onze evolutionaire doelen (overleven, beschermen, seks, status, competitie, en voedsel vergaren) te realiseren. We kijken op televisie naar nieuwsprogramma’s, misdaadseries, sportprogramma’s, datingprogramma’s, kookprogramma’s, gezondheidsprogramma’s en quizprogramma’s, omdat ze ons belangrijke informatie verschaffen. De meest gezochte termen op Google in 2014 waren Robin Williams (acteur die zelfmoord pleegde, niemand kende hem persoonlijk, maar we volgden deze prestigieuze persoon allemaal via de media), World Cup (sport, onze sublimatie van oorlogsvoeren), ebola (onze angst voor een ziekte waarop onze kans die op te lopen statistisch gezien verwaarloosbaar is), Malaysia Airlines (angst over neergestorte vliegtuigen), ALS Ice Bucket Challenge (ziekte), Flappy Bird (spelletje), Conchita Wurst (entertainment), ISIS (oorlog, angst), Frozen (entertainment), en Sochi Olympics (sport). Uit de populariteit van wat we op internet zoeken en op tv zien, kunnen we kennis vergaren over wat onze voorouders belangrijk vonden.

We kijken naar misdaadseries om de moordenaar in ons midden te herkennen. Een boodschap in een tv-advertentie geformuleerd in een lied of gedicht blijft veel beter hangen (‘Heerlijk Helder Heineken!’). We vertellen onze kinderen sprookjes om hen, al dan niet onbewust, te wijzen op de mogelijke gevaren in het leven: Het sprookje over Roodkapje leert kinderen argwanend te zijn tegenover vreemden en niet te goedgelovig te zijn. Het gevaar kan komen uit hoeken van waaruit je het niet verwacht. Ook in Doornroosje (blijf op je hoede) en Assepoester (kijk uit voor de boze stiefmoeder) zitten wijze levenslessen verwerkt. Wat is de evolutionaire boodschap van Repelsteeltje?

Evolutionaire letterkundigen als de Nijmeegse André Lardinois en de van oorsprong Noord-Ierse wetenschapper Brian Boyd doen onderzoek naar het verhalende brein. Zij vinden dat verhalen in allerlei culturen voorkomen. Overal op aarde bestaan sprookjes, mythen en parabels, die overal op aarde aan kinderen en volwassenen worden verteld om belangrijke evolutionaire boodschappen mee te geven. Wie het gedrag van hoofdpersonen in romans analyseert, zoals Lardinois deed, ziet dat dit vrijwel altijd kan worden herleid naar biologische motieven.

De info die we krijgen uit verschillende media verwerkt ons brein alsof ze afkomstig is uit onze directe leefomgeving, en dus relevant voor ons. Wij zijn niet mee geëvolueerd met tv, foto, film of internet. Dergelijke prikkels creëren mismatches. In de miljoenen jaren dat onze menselijke hersens evolueerden waren er geen foto’s, want die bestaan pas krap tweehonderd jaar. Het verneukeratieve van het kijken naar kiekjes is dat het brein even denkt dat de persoon op een foto echt bij ons is, tot doordringt dat er naar een plaatje wordt gekeken. Susan Sontag noemde in haar boek On photography (1977) deze onechte prikkels ‘pseudo presence’. Het is de reden waarom mensen hun dierbaren in hun portemonnee dragen: even is er herkenning, mijmering, een herinnering aan het goede in hun leven. Het is ‘het onsterfelijk maken van de wereld’. Mensen veranderen of gaan dood, landschappen verdwijnen, gebouwen storten in, maar foto’s leggen voor altijd vast wat ooit is geweest en nooit meer zal zijn. Het vastleggen van de dagelijkse, vertrouwde omgeving kan een voordeel zijn voor wie op reis gaat. Foto’s kunnen ervoor zorgen dat we ons meer bekommeren om mensen die niet direct in ons blikveld zijn. A picture can say more than a thousand words, zeker als dat beeld het doel heeft om empathie op te roepen. Zo laten hulporganisaties om meer hulp voor immigranten te verkrijgen, beelden zien van vluchtelingen, liefst vrouwen en kinderen, die in een bootje de Middellandse Zee oversteken.

Ons brein richt zich sterk op directe, zintuigelijke ervaringen (wat de Russische neuroloog Ivan Pavlov in 1927 al beschreef als ‘de oriëntatiereflex’) en dan met name op visuele prikkels. Als reactie op nieuwe visuele prikkels krijgen we allerlei kortstondige fysieke reacties zoals hartslagvertraging, psychogalvanische huidreflexen met namen die we niet eens kunnen uitspreken, vaatvernauwing en pupilverwijding. En dat is waarom bijvoorbeeld televisie zo’n fantastisch medium is om onze aandacht te trekken. Het is uitermate moeilijk om met iemand te praten in de aanwezigheid van een televisie die aanstaat. Ons brein is ingesteld op wat we zien en wat beweegt. De uitspraak ‘mensen kijken naar alles, als het maar beweegt’ is waar.

De dreiging van gevaar trekt altijd meteen onze aandacht. Ook als er heel erg ver weg iets gebeurt dat we op tv zien of in de krant lezen. Aanslagen in wereldstede boeien ons mateloos, terwijl we ver van die steden wonen. Direct stellen we ons vragen: wat gebeurt er in de wereld? Dreigt er ook gevaar bij ons? Moet ons alarmniveau omhoog? Is het een terroristische aanslag of een ongeluk? Daarbij gaat ons brein er voor de zekerheid maar van uit dat het om een aanslag gaat. Toen Orson Welles in 1930 in een radiohoorspel van het boek The War of the Worlds verslag deed van een invasie van buitenaardse wezens dachten veel Amerikaanse luisteraars dat de marsmannetjes echt waren geland. In paniek belden ze de politie.

Ons brein maakt geen onderscheid tussen reële gevaren (oversteken voor een auto) en irreële gevaren (een overstroming in Bangladesh). Onze kansberekening is zelden op objectieve data gebaseerd. Dankzij de 24 uurs-nieuwszenders als Fox, CNN en BBC World overschatten we de kans op een vliegtuigongeluk, omdat die in de media breed uitgemeten worden, terwijl de kans op een fiets- of auto-ongeluk op weg naar je werk uiteindelijk vele malen groter is. Neem de aanslag op het World Trade Center in New York op 11 september 2001. Volgens de officiële telling vielen daarbij 2.996 doden, inclusief negentien terroristen. In de maanden na elf september werden er op Amerikaanse luchthavens 12 procent minder passagiers geteld dan in de maanden ervoor, terwijl het aantal verkeersdeelnemers op wegen met 20 procent toenam.

De Duitse hoogleraar Gerd Gigerenzer, een deskundige op het gebied van risicowaarneming, berekende dat de aanslag van Al-Qaeda nog eens bijna zestienhonderd extra Amerikaanse slachtoffers tot gevolg had, omdat men uit angst om te vliegen liever de auto nam, ook bij lange afstanden tussen steden. Reizen met de auto is nu eenmaal veel gevaarlijker dan reizen per vliegtuig. Deze verkeersslachtoffers waren het gevolg van mismatch. Zoals Gigerenzer in een interview liet optekenen: ‘Mensen sprongen van de braadpan in het vuur.’