Brief aan Nico Dijkshoorn wat opvalt in de media 23 2013

VARA GIDS 23, 8-14 juni 2013

Hé Nico,

Ik mag gaan liggen. Glaasje water erbij? De meneer met de baard wil gewoon wat onschuldig praten over mijn jeugd, en zo. De Kleenex staat op tafel, zegt hij. Kan ik één oermoment aanwijzen waarop het allemaal misging? Ik zwijg. Ik zucht. De man zegt: ‘Toe maar.’

Het was op mijn middelbare school, ik zat in de vijfde klas en er was de jaarlijkse toneeluitvoering. Twee leraren Nederlands en Muziek hadden er een muzikaal totaalspektakel van gemaakt, getiteld De kubieke cirkel [Zie Animo Schooljaar 1984/’85, Jaargang 55, nummer 3; De Melancholieke weemoed van de schrijver], over een schrijver die personages bedenkt die uit hun rol stappen en een wezenloze reis ondernemen. De leraren wilden dat ik die eenzame schrijver zou spelen, een ironische speling, want het was toen nog mijn diepgekoesterde ambitie de rest van mijn leven acterend op een podium te staan.

Na een voorbereiding van vier maanden was het zover: vier avonden achter elkaar speelden we met negentig leerlingen ons toneelstuk voor een afgeladen aula. Uiteraard was er een afscheidsfeest, meteen na de laatste voorstelling. Gezeten in het ingewikkelde decor, waaraan weken was getimmerd, vertelden we elkaar ontelbaar maal hoe geweldig het was geweest, hoe geweldig wij waren, hoe overweldigend het leven was, hoe mooi de mooiste avonden van ons leven-tot nu-toe.

De volgende ochtend ging ik terug naar school, zogenaamd om spullen te halen, maar uiteraard in de hoop het gevoel van het feest te bestendigen. Tot mijn verbijstering had de technische ploeg die ochtend het hele decor al met de grond gelijk gestampt. Er was in de aula niets meer dat herinnerde aan onze zegetocht. Ik ben een half uur of wat op die lege toneelvloer blijven hangen, tevergeefs wachtend op medespelers om mijn spleen te delen.

Thuis voelde ik mij zum Tode betrübt. Daar hadden de leraren ons niets over verteld: het holle gevoel na afloop, de grote leegte, het post artisticum triste. Het zal een variant van liefdesverdriet zijn geweest: levensverdriet. Het somberstemmende besef dat nooit iets blijft zoals het was, dat de goede en mooie zaken van het leven gedoemd zijn te verdwijnen. Ik weet inmiddels – liggend op mijn eigen sofa – dat ik toen besefte mijn toneeldromen in die reden niet te moeten najagen.

Het gevoel van spleen en de dingen die niet blijven zoals ze ooit waren, heeft mij sindsdien natuurlijk regelmatig bevangen – vriendengroepen die uit elkaar vielen, relaties die tegen mijn zin werden beëindigd – maar nooit zo intens als toen ik vijfdeklasser was en de rol van schrijver speelde.

Gisterenavond brachten jij en ik in de Melkweg in Amsterdam de laatste voorstelling van ons theaterprogramma Matennaaiers, voor deze speciale keer bijgestaan door onze muzikale helden Tim Knol, Anne Soldaat en Daniël Lohues. En nu lig ik nasuisend op mijn bank in een verlaten werkkamer, in mijn gebruikelijke modus om alle larmoyante sentimenten weg te blazen met cynische grappen. De Weltschmertz schrijnt veel minder dan dertig jaar geleden, maar toch. Er is weer eens wat dat niet bleef zoals het was. Ik zwijg. Ik zucht. De Kleenex staat op mijn bureau. De man met de baard zegt: ‘Toe maar. Laat het eindelijk maar eens gaan.’