Brief aan Nico Dijkshoorn wat opvalt in de media 30 2013

VARA GIDS 30, 27 juli – 2 augustus 2013

Nico,

Ken je dat: dat je verbaasd bent over je eigen – en ik heb altijd een beetje moeite met dat woord – gevoelens? Ik had vroeger een oom (geen echte, maar uit de tijd dat iedereen uit de kennissenkring van mijn ouders ‘oom’ dan wel ’tante’ werd genoemd), die tot hysterie van mijn moeder vaak zei: ‘Gevoelens zijn voor vrouwen.’

Jarenlang heb ik dat ook gedacht en geroepen, maar de laatste tijd kom ik er toch achter dat ik niet altijd die onaantastbare stoïcijn ben die ik meestal voorwend te zijn. Natuurlijk, beelden van ouders die krijgen te horen dat hun enige kind – in tegenstelling tot eerdere berichten – niet van een klif is gevallen maar springlevend ronddartelt, bekijk ik heus niet onbewogen. Van de Amerikaanse moeder die twee maanden geleden in de zendtijd van president Obama over haar vermoorde zesjarige zoon vertelde, stokte mijn adem, net als bij iedereen.

Van die Bengaalse naaister die na zeventien dagen levend vanonder puin werd getrokken, zat ik snotterend op de bank. Hoe het met haar en haar uitgemergelde collega-klerenslaven verder zou gaan, was me compleet worst, maar op dat moment voelde ik grote compassie met de vrouw. Laten we eerlijk zijn: haar miraculeuze ontsnapping aan de dood was voor ons, ramptoeristen, toch vooral entertainment.

Maar de laatste tijd schiet ik ook vol van zaken die me vroeger onberoerd lieten. Een brugwachter die de brug bij de Bemuurde Weerd in Utrecht iets langer dan noodzakelijk openhield om, met zijn armen zwaaiend, nog net een plezierjacht door te laten. Een jong kind dat op straat een schoen verloor, een moeder die dat niet doorhad en een bejaarde man die er vervolgens achteraan rende, maar hun aandacht niet wist te trekken en zijn achtervolging na een meter of vijftien opgaf.

De moeder die vorige week voor de grap opriep pizza’s te sturen naar haar tweejarige, door kanker getroffen dochtertje, waarna het ziekenhuis overvoerd werd met pizzadozen. Snotteren. Misschien is het een voorstadium van seniliteit of algehele aftakeling. Mijn vrouw vroeg laatst: ‘Waar is die harteloze hufter met wie ik ooit ben getrouwd? Hoe kan het dat ik zit opgescheept met deze huilebalk?’

De laatste keer dat ik echt zat te grienen, zat jij erbij, Nico. En mijn vrouw ook. Het was in een theaterzaal, sterker nog, dé theaterzaal van Nederland: Carré. Jouw plaatsgenoot Jochem Myjer speelde daar zeventienhonderd man compleet aan gort. Nu lukt het mij in aanwezigheid van zoveel anderen wel degelijk hardop te schateren, maar oprechte ontroering overvalt me in een theaterzaal eerlijk gezegd bijna nooit.

Jochem las een verhaaltje voor over zijn ziekte en de reactie van zijn dochtertje. Daarna zagen we geprojecteerde familiebeelden van dit meisje. Daar zaten we, met een uitpuilende zaal ramptoeristen te kijken naar een man die zijn tumor had overwonnen en zich schaamtevrij overgaf aan zijn – daar komt het woord weer – gevoelens. Er ging een doorleefde snik door de zaal en vervolgens gebeurde er iets dat ik nog nooit heb meegemaakt: zeventienhonderd man barstten gezamenlijk in huilen uit. Och man, als ik daaraan terugdenk… schiet ik godverdomme weer vol.