Brief aan Nico Dijkshoorn wat opvalt in de media 36 2013

Vara Gids 36, 7-13 september 2013

Heeeee Nico,

Wij worden geacht elkaar op deze pagina te schrijven over ‘wat ons opvalt in de media’, maar probleem is dat er in de binnenlanden van Noorwegen geen Nederlandse media zijn. Ik ben al drie weken ontheemd, ontnederland, ontschrijverd ook. We zijn in Lysebotn, een onooglijk plaatsje aan het begin van een afgelegen fjord. ’s Winters wonen hier acht mensen, ’s zomers vijfenveertig. Het is hier dusdanig ingesloten dat er na oktober geen zon meer schijnt in deze inham.

Een onherbergzamer gebied heb ik niet eerder bezocht. De weg ernaartoe ging door een even ruig als wezenloos landschap met grillige rotspartijen, klaterende watervallen en glibberige bergwegen. Typisch een omgeving die schrijvers gebruiken om de weerbarstigheid van het leven te schetsen. Mijn kinderen vonden het landschap overweldigend, tussen de haarspeldbochten en het overgeven door.

Na een helletocht van twee uur bereikten we eindelijk zeeniveau. We kijken hier uit op tegen twee steile hellingen van duizend meter hoog. Dat zijn negen Utrechtse domtorens op elkaar. Daartussen een drassig veld dat voornamelijk bevolkt is met schurftige basejumpers en andere extreme sporters die eruit zien alsof ze net op Lowlands hebben opgetreden.

Gisteren waren we bij de beroemde Preikestolen, aan het begin van deze fjord, drie uur rijden hier vandaan. Dat is een bekend stuk steen dat over de fjord hangt als een preekgestoelte, waar de naam ook vandaan komt. Nu heb ik zelf geen enkele moeite om op de rand van een steen te zitten, mits die steen hooguit twee meter hoog is. Preikestolen hangt 605 meter boven het water. Mijn kinderen hebben weinig last van hoogtevrees: mijn dochter ging zo op de rand zitten. Kontje over de richel en lekker met de beentjes bungelend. De angst die je dan als ouder voelt, deed de atomen tot in mijn beenmerg kolken. Soundtrack in mijn hoofd: See You In Heaven.

Ik zit inmiddels aan een tafeltje bij het einde van de fjord, achter een kopje koffie (de helft van ons budget voor vandaag, want in Noorwegen is je euro een dubbeltje waard). Op het peilloos diepe water voor me dobberen mijn kinderen in een kajak. Anderhalfuur hebben we hen meteen verrekijker in de gaten gehouden, tot ze verdwenen achter een inham. Mijn vrouw heeft genoeg Scandinavische thrillers gelezen om niet bezorgd te zijn over een of andere seriemoordenaar. Mijn jongste zoon (6), die niet in de kajak mocht, vraagt waarom ik eigenlijk nooit van bergen spring, raft, paraglij, diepzeeduik of me in spelonken laat zakken, zoals de andere toeristen in dit dorp.

Ik antwoord dat voor mij het alleropwindendste, allerstoerste dat ik me kan voorstellen iets heel anders is.

‘Schrijven’, zeg ik, terwijl ik hem op mijn laptop deze column laat zien. Even staart hij met grote ogen naar de letters en dan kijkt hij me meewarig aan. Op dat moment springt een basejumper van de rots boven ons schreeuwend naar beneden. Als de jongen een halve minuut later is geland op het veld naast ons, weet ik dat bij mijn zoon het pleit voor schrijven van .-columns als extreme sport voorlopig heeft afgedaan