Brief aan Nico Dijkshoorn wat opvalt in de media 49 2012

VARA GIDS nr. 49, 8-15 december 2012

Nico! Nico! Nico!

Toen ik je deze brief begon te schrijven keek ik met een schuin oog naar Nieuwsuur, over de veiling van boeken van Gerrit Komrij. Komrij was een groot verzamelaar van erotica uit de 18de en 19de eeuw en van werken over scatologie. Ik weet niet of je thuis bent in dit subgenre dat Komrij zelf noemde ‘alles over stront, poep en winden laten’.

Een deskundige vertelde over Komrij’s liefde voor de drollenkunde. Hij liet bijzondere en zeldzame boekjes zien die dichter in de loop van zijn leven had aangeschaft. Met een twinkeling in zijn ogen toonde de man een ‘afbeelding van een engel met een langwerpige toeter in zijn ‘anus podex’ (kontgat).

‘Hij bespeelt dus de reettrompet,’ zei de literator, met een tongval alsof hij stijlfiguren in het werk van Ovidius besprak.

Zeer aandoenlijk waren ook de beelden van de veiling van Komrij’s boeken: grijze gedistingeerde oudere heren die doodernstig meeboden op titels als The gas we pass, Das Scheiss Buch, The Story of Farts en It’s only gas. Het leek alsof ze er jaren op hadden gewacht tot deze zeldzame poepboeken weer op de markt kwamen.

‘Dit gaat over de l’art depéter,’ vatte de deskundige de voorliefde voor scatologie samen. De kunst van het scheten laten. Natuurlijk moest ik bij dit item aan jou denken, Nico, aan wat er vorige week gebeurde in Hilversum.

Het hing al een tijdje in de lucht, maar toch was het een enorm moment. Hoe lang toeren we nu al, inclusief de repetities, voorbereidingen en heisessies? Een maand of vijf. Al die tijd hebben jij en ik met Herman en Fred geoefend, gespeeld, gegeten, gedronken en in kleedkamers gezeten.

En toen gebeurde het. In poptempel De Vorstin. In de kleedkamer. In het uur voor onze voorstelling. Jij zat te schrijven, ik printte vellen uit, Herman las een tijdschrift, Fred at twaalf minimarsjes. Iemand – ik geloof dat ik het was – liet in een onbewaakt moment een beetje darmgas ontsnappen, een gebeurtenis die gepaard ging met een ludiek knetterend geluid.

De stilte hierna was alles vullend. Ik verexcuseerde me met dezelfde intonatie als waarmee ik me bij mijn gezin verexcuseerd om mijn menselijkheid. Daarna zag ik jullie verbijsterde gezichten. Jij vertelde dat jullie in al die jaren dat The Hank Five nu door Nederland trekt nog nooit in elkaars bijzijn ook maar één scheet hebben gelaten. En dat maakt jullie waarschijnlijk het enige bandje ter wereld. Ik ken verhalen van popgroepen die het ruften tot hogere muziekvorm hebben verheven.

Ik stel me voor hoe dat de afgelopen jaren bij jullie is gegaan, hoe zwaar jullie het hebben gehad door krampachtig jullie winden in te houden, in kleedkamers, op het podium, in de auto terug. Wat een bevrijdende momenten moeten dat zijn geweest zijn als jullie elkaar ’s nachts afzetten en jullie – met de toerwagen nog in zicht – alle opgebouwde gassen eindelijk konden laten ontsnappen.

Ik hoop oprecht dat mijn flatulente bijdrage deze vreemde vloek nu heeft doorbroken en dat jullie, na vijfentwintig jaar, eindelijk in elkaars bijzijn ook de reettrompet durven te bespelen. Laat dat dan mijn nagedachtenis zijn.