Brief aan Nico Dijkshoorn wat opvalt in de media 8 2013

VARA GIDS 8, 23 februari – 1 maart 2013

He Nico,

Mijn vader hield van cabaret, wat mijn jeugd een stuk draaglijker maakte. In zijn platencollectie zaten de Grote Drie, maar ook Fons (‘fonspatiënt’) Jansen, Paul van Vliet, Don Quishocking, Nar (‘romantiek met mayonaise’), Neerlands Hoop, Henk Elsink en vele andere grootheden uit de alweer bijna vergeten hoogtijdagen van de vaderlandse kleinkunst. Als kind draaide ik die platen vaak. Van sommige shows schreef ik lappen tekst woordelijk over, omdat mijn vader had gezegd dat je daarmee pas echt begreep hoe grappen werkten. Nog steeds ken ik hierdoor fragmenten uit het roemruchte cabaretverleden uit mijn hoofd. ‘En waar het leven eigenlijk allemaal om draait: dat het balletje blijft rollen in de flipperautomaat… riengdiengdiengdieng ioewa ioewa ioewa klingklingkling… plop!’ (dit komt uit een nummer van de inmiddels vergeten cabaretgroep Vangrail).

Wat moest het fantastisch zijn om van humor je beroep te maken, stelde ik me voor. En toen kwam ik op een leeftijd dat mijn ouders me begonnen mee te nemen naar het theater. Ik herinner me het laatste programma van Nar (voordat Youp van ’t Hek voor zichzelf koos), de eerste show van Hans Liberg, een voorstelling van Purper en een conference van Seth Gaaikema.

Volgens Wikipedia zou dat Seth nu (uit 1980) of Het laatste zaaltje met gezond verstand (1981) geweest moeten zijn, maar inhoudelijk kan ik me niet veel meer van die voorstelling voor de geest halen. Wat ik nog wel weet is dat Seth onze zaal finaal aan gort speelde, althans in mijn beleving als vijftienjarige (en ik kan me niet voorstellen dat ik destijds de enige was die in zijn stoel heeft liggen brullen).

Vorige week maakte Gaaikema bekend dal hij stopt als cabaretier, een mededeling die gegniffel en gemeesmuil veroorzaakte onder het haatdragende grauw op Twitter. ‘De ongekroonde koning van de woordspeling die 3x uitgelegd moest worden, stopt ermee: schreef een of andere volslagen onbekende ’tekstschrijver’.

Arme Seth. In weerwil van het romantische beeld dat ik koesterde als puber, weet ik inmiddels dat het beroep van cabaretier helemaal niet benijdenswaardig is. Niets zo vergankelijk als een grap, niemand zo makkelijk te raken als een humorist van weleer. Het is een harteloos gegeven dat de cabaretiers die ons vroeger lieten schokschouderen van de lach, ons heden ten dag nauwelijks nog beroeren. Waarom zou weggeëbd geschater zo’n ergernis oproepen?

Ik weet vrijwel zeker dat ik Gaaikema’s show van begin jaren 80 vandaag moeilijk te pruimen zal vinden, zoals ook Wim Kan, Freek de Jonge en Youp van ’t Hek me steeds teleurstellen als ik hun shows uit die tijd herkijk.

De afgelopen weken spookt almaar de documentaire De entertainer door mijn kop, over de Werdegang van Paul de Leeuw, ook een cabaretier om wie ik in de jaren 90 mijn sluitspieren heb moeten dichtknijpen. Wat van die film vooral blijft hangen is de angst in de ogen van De Leeuw dat hij ‘het kwijtraakt’, dat hij ‘niet meer relevant is’. Laten we daaraan denken, de volgende keer dat we weer op het podium staan, Nico. Wee de grappenmakers van vroeger. Humor is een meedogenloos beroep.