Boekrecensie: Herman Brusselmans: Het oude nieuws van deze tijden, Prometheus, ƒ 29,90
Herman Brusselmans is een compulsive writeren laten we de Schepper daar op onze blote knieën voor danken. Hij debuteerde op vierentwintigjarige leeftijd met de verhalenbundel Het zinneloze zeilen. Thans, nu de voormalige Angry Young Belg zevenendertig is, heeft hij net zijn zeventiende boek in dertien jaar geschreven. Zeventien uit dertien is een moyenne waarin maar weinig literaire auteurs hem kunnen verbeteren. De laatste jaren is Brusselmans helemaal op dreef, wat schijnt te komen doordat hij gestopt is met compulsive drinking en andere schrijfondermijnende activiteiten. Eind vorig jaar verscheen zijn spraakmakende meesterproeve Ex-minnaar (door mij omgedoopt tot Belgian Psycho), die begin dit jaar gevolgd werd door de iets minder scherpe roman Ex-drummer, terwijl nu Brusselmans’ derde roman in één jaar in de winkels ligt: Het oude nieuws van deze tijden.
Het verrassende is dat deze roman behoorlijk verschilt van de voorgaande Ex-trilogie (in 1991 verscheen de Ex-schrijver). Het lijkt of Brusselmans het goede uit zijn vroegere boeken (verregaande meligheid, dolgedraaide humor en een allesoverheersend angstgevoel) heeft gekoppeld aan het goede uit zijn latere romans (schaamteloosheid, grofheid, pure misantropie en een onverwachtse tederheid). Dit levert een bijzondere roman op, Brusselmans bijzonderste tot nu toe.
De hoofdpersoon uit Het oude nieuws van deze tijden is een bijna-werkloze alleenstaande taalkundige die – na een leven vol alcohol, sigaretten, vrouwen en motorrijden (deze ingrediënten doen aan de hoofdpersonen van Brusselmans’ vorige boeken denken) – zijn dagen slijt in een zelfgekozen eenzaamheid, zonder enige vorm van opwinding. Deze man zegt daar zelf over: “Bij tijden, zo bedacht ik, zou het niet onredelijk zijn om te concluderen dat ik een leeg leven heb. Dat is niet erg, de volheid van het bestaan heb ik ooit al gehad. (…) Het was een zeer vermoeiende periode, waarin de pieken te hoog waren, de dalen te diep, en de vlakte van drijfzand. Nu loop ik rondjes in een stevige, ruime kooi en dat is een hoop betrouwbaarder.”
Het enige verzetje dat deze man zichzelf toestaat is een Chokotoff zo nu en dan, maar dan moet hij wel wat te vieren hebben. Om niet helemaal van de wereld te vervreemden koopt hij het jonge hondje Speedy, dat al vlug een ware vriend blijkt te zijn: “Nooit meer in mijn leven zou ik zo’n lieve hond hebben,” zegt hij, “zo’n aangename compagnon, die niet hebberig was, niets van mij eiste, zonder woorden dankbaar was voor alles wat ik voor hem deed en zou blijven doen in de toekomst (…) Als hij nu ook nog de vaat kon doen, had ik gebeiteld gezeten.”
Het oude nieuw van deze tijden gaat over vier dagen uit het doelloze leven van deze man en zijn hond, en het is Brusselmans’ absolute gave dat hij uiterst boeiend over uiterst weinig kan vertellen. Het verhaal opsommen heeft dan ook nauwelijks zin, wat dat zou in één alineatje gebeurd zijn – al zou het kunnen kloppen wat in Propria Cures vorige week gemelijk gesuggereerd werd: dat Brusselmans in tegenstelling tot zijn voorgaande boeken voor Het oude nieuws van deze tijden zoiets als een plot geconcipieerd zou hebben. Dit eventuele plot gecombineerd met een vloedgolf aan grappen, gezeik, meligheden, quasie-filosofische bespiegelingen, stante pede verliefdheden op het veertienjarige buurmeisje Kathia, hilarische uitweidingen en oprechte herinneringen aan de overleden moeder van de hoofdpersoon, maken dat je door deze roman heenschiet. “Es liest sich wie ein Screenplay,” zoals ze in Frankfurt zouden zeggen.
Volgens mij zijn er in Nederland (o ja, en België) weinig auteurs te vinden die consequent zoveel humor in hun werk gebruiken als Herman Brusselmans. Brusselmans is een meester in de sick joke en de keiharde jij-bak. Liever dan het verhaal na te vertellen, citeer ik een paar typisch Brusselmansiaanse zinsneden:
“Door muziek van vroeger tijden, de zogenaamde ‘klassieke muziek’, word ik al mijn hele leven tot dolheid gedreven. Mocht ik een tijdgenoot zijn van Bach, Beethoven of Mozart, ik verbrandde hun lp’s met veel plezier voor hun ogen in de open haard.”
“Een meisje dat misschien niet lelijk was geweest als ze een leukere kop op iemand anders z’n lijf had gedragen.”
“Het verschil tussen seks en erotiek is onder meer dat je bij erotiek je condoom terzijde kunt laten. Tenzij je een bloederige snee in je tong hebt. Daar moet je mee uitkijken…”
“Weer thuis (…) spoelde ik een drolletje van Speedy door het toilet (…) na zijn reet te hebben gereinigd met een stuk wc-papier, dat ik eveneens door het toilet spoelde. Die hond kost me minstens een hectoliter water per dag, en dan moet hij nog drinken ook.”
“Een vrouw is het prachtigste wezen dat er is, en sommige ruiken verrukkelijk, en je kan schitterende seks met ze hebben, en ze van alles vertellen, en met rooie oren naar hun verhalen luisteren, dat weet ik allemaal wel, maar nee, voor mij geen vrouw meer. Te veel verdriet, te veel hoop, te veel wanhoop, te veel hartstocht, te veel moedeloosheid, te veel geluk, te veel twijfel, te veel tristesse. Meer dan ik aankan. Geef mij maar cynisme, afwijzing, botheid, onverschilligheid, vergetelheid, noem maar op. Uit angst, angst, angst. Vooral de angst dat mijn vrouw met mij geen prettige toekomst zal hebben.”
Als ik voor dit boek een bordje omhoog mocht houden (wat niet zal gebeuren, want de literaire kuttekoppen van de ‘professionele beroepsjury’s’ durven dit soort boeken natuurlijk nooit te nomineren), zou dat een negen zijn.