Cowboys in Koeweit

Rails Magazine Nummer 8-9 – augustus-september 2001

Two men without a mission in een land zonder treinen en toeristen

Fotograaf: Eric van den Elsen

Het is vrijdag 30 maart 2001, fotograaf Eric van den Eisen en ik bevinden ons ergens boven Duitsland, in een vliegtuig van KAC (Kuwait Airlines) op weg naar Koeweit. ‘We zien wel of we jullie verslag ooit zullen plaatsen,’ was de bemoedigende boodschap van de hoofdredacteur van Rails, vanmorgen bij ons afscheid. Want gewoonlijk hoeven de reisverslagen in dit blad aan slechts twee simpele voorwaarden te voldoen: in het land van bestemming moeten treinen rijden, en het moet mogelijk zijn het verslag na te reizen. Koeweit voldoet aan geen van deze eisen: treinen hebben ze niet – waarom zou je de trein nemen als je ook in een met kamelen leer beklede Mercedes NS-klasse door de woestijn kunt rijden? – en niemand mag het land in, mits op nadrukkelijke uitnodiging van Sjeik Jabr al-Ahmed al Sabah of een van zijn 750.000 familieleden, de oorspronkelijke bewoners van Koeweit. Waarom zitten wij dan toch in dit vliegtuig?

Tijdens een dolle, dolle vergadering begin vorig jaar vatte de Rails-redactie een plan op. Door die vervelende BSE-crisis in Engeland was de koe, onze fiere trots, ons ongenaakbaar Vaderlands stamboekpronkstuk, in een vervelend daglicht komen te staan. Hoe onterecht! Rails zou het tij keren en de koe een grote veer in de kont steken met een heuse koespecial!

En dus bedachten we een interview met Ronald Koeman, modellen in koeienvellen, koeien van foto’s (waarvoor Anton Corbijn uit Londen zou overkomen) en een reisverslag naar, hoe kon het “ook anders, Koeweit – met als typische Rails-opdracht: zoek of er koeien zijn in Koeweit. Onze principes dat een land eenvoudig toegankelijk moet zijn en dat er treinen rijden besloten we voor één keer terzijde te schuiven en toch naar Koeweit te vertrekken.

Maar zo makkelijk ging dat niet. Uren hebben onze diplomaten onderhandeld met de diplomaten van de Koeweitse ambassade in Den Haag, en met de Nederlandse ambassade in Koeweit, en met Koeweitse ministeries, en met Koeweitse veiligheidsdiensten, en met Koeweitse reisorganisaties die het geen tittel leek te schelen dat we reclame voor het land zouden maken. Uiteindelijk mochten we twee (2) dagen in het oliestaatje verblijven. We spraken af dat we niet over politiek schrijven en dus niet over Irak en de Golfoorlog. Vrijdagavond laat zouden we aankomen en maandagochtend vroeg vertrekken, en dat is tijd genoeg, werd ons verzekerd, want in Koeweit is toch niets te doen.

En toen brak het MKZ-virus uit, de dode-koeienziekte, waarna overal in Nederland boerderijen al dan niet preventief werden geruimd. Gebieden zijn afgesloten. Anton Corbijn kon niet naar Nederland komen voor zijn ‘koeien van foto’s’ vanwege de hermetische vergrendeling van Engeland. Omdat Rails een beetje ervaring heeft opgebouwd met het weghalen van onwelgevallige nummers uit de trein, besloot de redactie terecht het op handen zijnde koenummer geheel te schrappen, want het is niet prettig om al denderend door het landschap te bladeren in een vrolijke runderspecial, als je in de verte kunt zien hoe grijpers naschokkende koeien in containers dumpen.

Meteen diende het volgende probleem zich aan: de reis naar Koeweit was al geboekt, de tickets al betaald, de eeuwige vriendschap met de Koeweitse diplomaten al gesloten en, allerergst, het hotel in Kuwait City had het nummer van onze creditcard. Rails had in de haast geen annuleringsverzekering afgesloten, en daarom moeten er nu toch een fotograaf & een schrijver op pad om een verslag te maken van een weekendje Koeweit without a cause.

Arabisch gezegde: voorspellen is moeilijk, vooral als het om de toekomst gaat. Eric en ik weten werkelijk niet wat ons te wachten staat. In het vliegtuig nemen we promotiemateriaal door dat we van de Koeweitse ambassade hebben gekregen. Koeweit is ongeveer even groot als Vlaanderen, er wonen 750.000 Koeweiti’s, van oorsprong een nomadenvolk. In de jaren dertig werd in Koeweit olie gevonden, waarmee het land van straat- en straatarm plotseling poep- & poeprijk werd. Met elkaar bezitten de 750.000 oorspronkelijke bewoners tien procent van de wereldolievoorraad. Als je met 750.000 mensen tien procent van de wereldolievoorraad bezit, ben je het rijkste volk op aarde. Koeweiti’s hoeven in hun leven dan ook niet te werken, althans niet hard te werken. Het harde werk in Koeweit wordt gedaan door de ongeveer tweeënhalf miljoen buitenlanders, die op contractbasis in het land verblijven. De foto’s in een van de glanzende promotiefolders zijn gemaakt door het fotobureau ‘AII Millionaires Foto’, ofwel: ‘Fotobureau We Zijn Toch Allemaal Al Miljonair, Dus Waarom Zouden We Ons In Mohammedsnaam Uitsloven?’ Koeweit is een islamitisch land, wat onder andere betekent dat alcohol verboden is en vrouwen geen stemrecht hebben.

‘Dat is toch verschrikkelijk?’ zeg ik tegen Eric, als ik hem hierop wijs.

‘Ja, dat is weerzinwekkend: beaamt Eric.

‘Waar gaan we in godsnaam naar toe?’

‘Wat een maatschappij: zeg ik.

‘Echt ongelooflijk.’

‘Geen alcohol…’

Het stereotiepe beeld van de klederdracht van een streng islamitisch oliestaatje is dat de vrouwen eruitzien als ZZV’s (Zelfvoortbewegende Zwartgesluierde Voorwerpen) en mannen als ZWVMT’s (Zelfvoortbewegende Witgejurkte Voorwerpen Met Theedoeken). Ik ben niet etnocentrisch, echt niet, maar op voorhand leek deze klederdracht me erg vermakelijk. De werkelijkheid is dat op het vliegveld van Koeweit vrijwel iedereen zo gekleed gaat en Eric en ik als enige westerlingen in ons zweterige casual kloffie een nogal bespottelijke indruk maken. De meeste dishdasha’s, zoals de witte lappen van de mannen heten, zijn niet zo maar luchtige jurken, maar fraaie & kraakheldere, soms zelfs satijnen gewaden. Iedereen hier is opvallend net, beschaafd en gedistingeerd, niemand besteedt dan ook aandacht aan ons. Hadden wij maar zo’n jurk, zeggen we, want hoewel het al half negen ’s avonds is, bedraagt de temperatuur zeker vijfendertig graden. We worden opgehaald door een chauffeur van het Kuwait Ritz Hotel, het bedoeïententje waar we de komende drie nachten tegen de regen zullen schuilen. De chauffeur is zichtbaar verrast met onze verschijning. Hij had waarschijnlijk gedacht twee medewerkers van een oliebedrijf op te halen en moet even wennen aan onze verslonsde journalistieke drugsgebruikers-look. Op het parkeerterrein krijgen we voor het eerst een glimp van de onvoorstelbare rijkdom van dit land: de auto’s hier zijn geen auto’s maar ZVO’s (Zelfvoortbewegende Verchroomde Olieraffinaderijen). Het is niet te hopen dat er in Nederland ooit olie wordt gevonden, want de file op de A2 zou met dit soort wagens qua lengte verdriedubbelen. Opvallend detail in de rijdende gekoelde olieraffinaderij waarmee wij naar het Ritz worden gebracht is de achteruitkijkspiegel, die in de rechterbovenhoek constant aangeeft wat de positie van de auto is ten opzichte van Mekka.

In het Ritz, een mooi hotel aan de Perzische Golf (ons aangeraden door Michelle, de attaché van de Nederlandse ambassade die zich over ons heeft ontfermd), nemen we beiden betrekking in de grootste eenpersoonshotelkamer die we ooit hebben gehad. Sowieso de grootste hotelkamer die we ooit hebben gehad. Als dit de eenpersoonskamers zijn, hoe groot zijn in godsnaam de tweepersoonskamers of de suites? Even check ik in mijn kamer de minibar om te kijken of het echt waar is, van dat alcoholverbod, en inderdaad: vruchtensappen in alle soorten en combinaties, maar geen Heinekens of liliflesjes gedestilleerd. Ik ben geen alcoholist, echt niet, maar een drankje was bij deze temperatuur aangenaam geweest.

Beneden in het Franserige restaurant van het hotel (waar we de enige gasten zijn, bediend door een brigade van twaalf man, en half doofgemaakt door een op repeat gezet bandje van Thijs van Leer, die voor de verandering op de draailier tekeergaat) durft Eric een beetje gegeneerd aan de maître d’hotel te vragen of we werkelijk geen fles wijn kunnen bestellen (het klinkt een beetje als een toerist die in Amsterdam aan een inboorling vraagt hoe hij heroïne kan bekomen). De hoofdober verontschuldigt zich glimlachend en wijst ons op de heerlijke carrotjuice en de gezonde kiwicocktail. Later brengt een andere ober ons een plastic fles bronwater, die is ingepakt in een linnen doek en wordt uitgeschonken met een gratie alsof er chablis op het etiket staat. En ook in de garnalencocktail zit geen druppeltje whisky.

Omdat we maar twee dagen in Koeweit zullen verblijven, besluiten we na de maaltijd, ondanks het late uur, op verkenning te gaan. Het is vrijdagavond, en alcohol of niet: let’s go party! Vlak bij ons hotel ligt een filiaal van de Amerikaanse keten TGIF’s, ofwel Thank God lt’s Friday’s, ofwel Goddank Dat Het Weekend Is. Nu is volgens de islamitische traditie vrijdag de rustdag, en dus betekent TGIF’s in Koeweit zoiets als: Laten We Vieren Dat Het Zondagavond Is! Toch is het redelijk druk in TGIF’s. Op het parkeerterrein van het café is iedere willekeurige auto luxer dan de duurste auto die je ziet bij het Amstel Hotel of de Hoefslag. Binnenin vermaken witgejurkte mannen zich met niet eens zo heel preuts geklede meisjes. Aan de muren hangen sadistische metalen reclameborden voor Bourbon en Scotch Whisky, en achter de bar staan zogenaamd flessen wijn en likeur. Eric en ik drinken beiden een blikje alcoholvrij bier, dat zelfs na acht keer uitschenken maar niet opraakt. Tegenvaller: op de bediening na kijkt niemand naar ons op of om. Als een van de Filippijnse barmannen hoort dat we uit Nederland komen, laat hij trots twee kleine houten klompjes zien die hij tussen honderden buttons aan zijn gilet heeft hangen. Klompen: die doen ons te veel aan koeien denken. ‘Gaat het nog?’ vraag ik aan Eric.

Eric antwoordt: ‘Nee, ik ben het even Koeweit.’

We ontbijten traditioneel met geplette bananen in room en Thijs van Leer nog steeds op de draailier. Groot op de voorpagina van de Engelstalige Kuwait Times het schrikbarende bericht dat de Koeweitse zanger Abdullah AI-Ruwaished door de Saoedische imam Hamoud Bin Aqla AI-Shueibi beschuldigd is van blasfemie. Abdullah – die nota bene op het ogenblik in Mekka is voor een bedevaart – zou tijdens een optreden een Sura, ofwel een hoofdstukje uit de koran, hebben gezongen. Oei! Een medegelovige van de zanger heeft dit in een brief aan de imam geklikt, waarna de imam onmiddellijk zijn maatregelen nam: ‘[He] ordered his killing.’ Abdullah moest dood. Het zou hetzelfde zijn als zo’n de barmhartigheid predikende EO-pief oproept André Hazes te vermoorden, omdat deze tijdens een optreden een stukje uit het Hooglied heeft vertolkt. Ik heb niets tegen fundamentalistische imams, echt niet, maar het lijkt me toch niet prettig om als vredelievende moslim in een islamitische terreurstaat te wonen.

Nu was ons in de onderhandelingen met de verscheidene instanties bevolen dat we geen stap in het land mochten zetten zonder toestemming van de Minister van Informatie. We hebben speciale passen nodig en onze foto’s moeten in drievoud in het archief. En dus zijn we bijna een ochtend kwijt op de achttiende etage van een zwaarbeveiligd gebouw in de enorme stad die Ministerie van Informatie heet. Het was nogal een toer om hier te komen, want de bewegwijzering was alleen in het Arabisch. Uiteindelijk vinden we Miss Tahani, de Florence Nightingale van dit Departement. Zij brengt ons Koeweitse thee en cadeautjes en gaat hard aan de slag om onze passe-partouts te regelen. Het uitzicht is erg mooi: we kijken uit over Koeweit-Stad, de Perzische Golf en een stuk van de woestijn. Vanaf deze hoogte is Koeweit erg aangenaam.

Met een lijst van plekken en gebouwen die we juist wel en juist niet mogen bezoeken of fotograferen verlaten we aan het eind van de ochtend het Ministerie. Omdat Eric in zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk ‘authentieke koppen’ wil fotograferen, gaan we met een taxi naar de oude markthallen, waar honderden geuren op ons toestromen. Zonder al te veel problemen fotografeert Eric vishandelaren, saffraanverkopers en veeslachters. Er zijn zelfs zowaar koeienkoppen in Koeweit: afgehakt en uitgestald. Niemand lijkt bang voor de MKZ-besmetting. Een geitenslager wil dat Eric hem een foto opstuurt en geeft ons zijn visitekaartje (helaas is ons Arabisch niet zo goed). Met het fotograferen van de vele gesluierde vrouwen heeft Erik meer moeite, maar het lukt hem toch. Als een jager cirkelt hij om de vrouwen heen. Eerst fotografeert hij het fruit dat ze beoordelen, dan de fruitverkoper, dan hun kinderen, en dan, uiteindelijk, de vrouwen zelf. Sommige gesluierde vrouwen duiken ineen en gebaren dat Eric moet stoppen, anderen geven zich over en gaan fier rechtop staan, hun ogen lichtpistolen.

De rest van de middag verblijven we in het centrum van Koeweit-Stad, waar nog iets van de sfeer hangt zoals het hier geweest moet zijn voordat er olie werd gevonden en de rijkdom toesloeg. We kopen voor onszelf allebei een dishdasha, twee ghutra (hoofddoeken, een witte en een roodwitgeblokte) en een egal (een gevlecht zwart koord om de ghutra op z’n plek te houden), die we later in het hotel uitpakken om foto’s van elkaar te maken. Even denken we erover om in deze kleren langs de kade te paraderen, maar voor je het weet schrijft iemand een brief naar de imam en wordt onze dood verordend. En dus gaan we in vakantieoutfit naar het strand, voor een duik in de Perzische Golf. Een stukje verderop zwemmen een paar kinderen, van wie de meisjes zelfs in het water hun traditionele al Malfa’a’s omhouden. Wat een kwelzucht om meisjes van tien jaar in 35° C te laten zwemmen met hun hoofddoekjes om. Gisteren werd ons door het personeel van ons hotel erg plechtig enveloppen overhandigd met daarin aan ons gerichte, papiergeschepte uitnodigingen voor een diner dat ons vanavond wordt aangeboden op de residentie van de Nederlandse ambassade. De taxi heeft moeite de statige villa in een buitenwijk van Koeweit-Stad te vinden, maar als we eindelijk worden afgezet, ontvangen ambassadeur Henk Revis en zijn medewerkers Michelle van Kooij en Jan Soer ons hartelijk.

‘Wat willen jullie drinken?’ vraagt de ambassadeur vriendelijk. Eric en ik kijken elkaar aan. Durven we? Misschien heeft de Koeweitse geheime dienst hier wel afluisterapparatuur verstopt en wordt er over ons allen een fatwa uitgesproken.

‘Een b… bi…’ begin ik.

‘Een biertje?’ maakt Eric het voorzichtig af.

De ambassadeur knikt naar zijn hulp in de huishouding en even later staan er twee bedauwde tuitglazen Heineken voor ons. We wisselen de laats e berichten uit over de MKZ-crisis en de verloving van Alex en Máxima. Dan vertellen we van ons lange bezoek aan het Ministerie van Informatie. Michelle legt uit dat negentig procent van de Koeweiti’s in dienst is bij een of andere overheidsdienst, waar ze laat in de ochtend beginnen, vroeg in de middag weer ophouden en rond hun veertigste met pensioen gaan. Voor het geld hoeven ze niet te werken, maar zo blijven ze een beetje van de straat. Veel Koeweiti’s hebben naast hun overheidsbaan ook nog luxetassen-importbedrijfjes of design schoenenwinkels, maar daar hoeven ze in dit apartheidssysteem natuurlijk niet zelf te werken, want daar zetten ze hun gastarbeiders neer. We noemen dit het sudden wealth syndrome, wat eigenlijk is uitgevonden voor te snel te rijk geworden internet jongeren, Die van gekkigheid niet meer weten wat ze met hun geld moeten doen.

Daaraan lijdt ook de Koeweitse samenleving. Jan Soer (zijn officiële rang is: deputy Head of Mission) rekent voor dat een minuscule schommeling in de olieprijs Koeweit per jaar miljarden extra kan opleveren. Michelle vertelt dat ze nog nooit zo veel Rolls Royces bij elkaar heeft gezien als hier in Koeweit.

Na de vispaté, kalfsvlees in roomsaus, aardappelbeignets en aardbeienparfait, chardonnay, Remy Martin en vele vermakelijke verhalen uit de diplomatieke dienst (wanneer schrijft iemand dáár eindelijk eens een roman over?) worden we door Jan bij ons hotel afgezet. We groeten de receptionist en proberen in een zo recht mogelijke lijn naar de lift te lopen en vooral geen teksten uit de Heilige Koran te zingen.

Zondag 1 april

Omdat we gisteren op de markt tussen de stinkende afgehakte koeienkoppen hebben gefotografeerd, laten we ons voor het contrast naar een chique shopping mall brengen in het verlengde van het Meredian Hotel. Het is er aangenaam koel, maar ook hier schalt door de boxen Thijs van Leer op zijn draailier. Terwijl Eric argeloze vrouwen lastigvalt (die zich een stuk minder makkelijk laten fotograferen dan gisteren op de markt), loop ik in mijn eentje langs de etalages. Ik vermoed dat de waarde van de voorraad schoenen, kleren & diamanten in dit winkelcentrum groter is dan het Bruto Provinciaal Product van Gelderland. Michelle vertelde ons gisteren dat ze eens te gast was op een feestje van louter Koeweitse vrouwen. Als ze onder elkaar zijn hoeven de vrouwen hun zwarte al malfa’a’s niet te dragen; Michelle had zich vergaapt aan de dure merkkleren die de vrouwen onder hun sluiers droegen.

Dit winkelcentrum is de duurste en meest verveelde plek die ik ooit heb gezien. Hier staan mensen voor duizenden guldens spullen te kopen, alsof ze even bij de bakker een halfje volkoren halen. Ook zo grappig: overal gaan er mobiele telefoons af, niet met de bloedirritante wanhoopsdeuntjes die bij ons de sfeer verpesten, maar met bloedirritante islamitische wanhoopsdeuntjes.

Na twee uur heeft Eric het gezien. Het enige wat hij voor zijn fotoverhaal nog nodig heeft is woestijn. En dus charteren we bij het Meredian een taxichauffeur die Atik heet. We vragen hem wat het kost om ons een dagdeel rond te rijden en ons naar de desert te brengen. Dat kost ons maximaal vijftien dinar, zegt hij, wat neerkomt op f 120,-. Als we eenmaal rijden blijkt Atik echter niet te weten wat desert inhoudt. Hij rijdt ons van hot naar her, terwijl wij toch werkelijk keer op keer herhalen: ‘No houses, no beaches, no people, just sand.’ Pas na anderhalf uur komen we werkelijk in de woestijn, die een overweldigende indruk maakt (al was het alleen maar omdat het er 50° C is). Hier kun je ook nog zien dat er een stevige oorlog is gevoerd, waar we het niet over zouden hebben. Weer een half uur verder verdwijnt het Engels van de verkeersborden. We vragen Atik, die we toch niet helemaal vertrouwen, om ons terug te rijden naar het Ritz, maar daar blijken we in een oude oplichterstruc te zijn getrapt. Het ‘maximaal vijftien dinar’ van Atik komt nu plotseling neer op ‘minimaal vijfenvijftig dinar’, ofwel f 440,-. Erik discussieert heftig met Atik, en vervolgens over de mobilofoon met diens baas. Om er vanaf te zijn en te zorgen dat het geen politiezaak wordt (voor je het weet missen we morgenochtend vroeg ons vliegtuig en moeten we hier nog langer blijven), besluiten we het af te ronden op vijfenveertig dinar. ‘It’s my job: zegt Atik verontschuldigend als we hem zijn dinars toegooien.

‘Een chauffeur van het Meredian?’ vraagt Michelle als ze hoort van ons avontuur met Atik. Ze heeft ons net opgehaald om samen met haar en haar Koeweitse kennis Salah tot slot van deze vakantie ergens authentiek Arabisch te eten. Toevallig is de bedrijfsleider van het Meredian een Nederlander, die ze over Atik zal inlichten. Wraak is kinderachtig, maar het verzacht iets van de pijn van het verloren geld dat Rails voor ons heeft moeten uitgeven. Salah (net als Michelle een moderne wereldburger van midden twintig) neemt ons in zijn Zelfvoortbewegende Verchroomde Olieraffinaderij niet mee naar een tentje ergens in de woestijn waar een schaap aan een spit hangt te draaien met dertig gillende vrouwen eromheen, maar naar de tweeëntwintigste verdieping van het Sheraton Hotel. We worden daar getrakteerd op werkelijk fantastische Arabische gerechten als tabouleh, faktoosh, hommosh, dolmahs, etceterahs. En wat ons het meest verheugt is dat ze Thijs van Leer z’n draailier hebben afgepakt. Salah blijkt erg van voetbal te houden. Hij volgt de verrichtingen van de Nederlandse clubs en speelde voordat hij een slechte knie kreeg met zijn maten eens tegen een team van de Nederlandse marine (ze werden finaal ingemaakt, maar dat was omdat er bij de Hollanders ook vrouwen meespeelden, die niemand van de Koeweiti’s durfde aan te pakken).

Tot slot van de avond bekijken we een enorme supermarkt, om te zien hoe duur het leven hier is. Vervreemdend gezicht: de supermarkt ziet er inderdaad zeer groot en westers uit, maar de cliëntèle bestaat hoofdzakelijk uit mannen in dishdasha’s en vrouwen in al malfa’a’s. Er is een Nederlandse hoek in de winkel, waar een kilo Hollandse Lollo Rosso achtendertig gulden kost, rode witlof tweeëndertig gulden per kilo, en de ons onbekende Hollandse Chayote (een soort pruim) weggaat voor zestien gulden per stuk.

Na het afscheid van Michelle en Salah bestellen Eric en ik bij de roomservice van het Ritz beiden een kiwicocktail. Vanaf ons balkon kijken we uit over de Perzische Golf, het strand en de peperdure wagens die voorbij komen scheuren. Arabisch gezegde: terugkijken is makkelijk, vooral als het om het verleden gaat. We laten dit enigmatische weekend tot ons doordringen. We hebben geen heimwee, echt niet, maar we zijn blij dat we naar huis kunnen. Ergens in de verte horen we iets, het lijkt op geloei, hoewel we niet willen beseffen waar ons dat aan doet denken.