De Volkskrant, 4 november 2008
Een van de bekendste uitspraken van Joop den Uyl was: ‘Het wordt nooit meer zoals het is geweest.’
Vanmorgen, precies 32 jaar en een dag geleden, zat ik met mijn ouders aan onze ontbijttafel. Ik was 10 jaar oud, maar dat was geen belemmering om met mijn zus van 7 en mijn ouders mee te discussiëren over actuele kwesties. De politiek was in ons gezin een onuitputtelijk onderwerp.
We beleefden gloriejaren. De FNV was dat jaar opgericht, wat mijn vader als vakbondsman had toegejuicht, al vond hij het jammer dat de socialisten van de NVV nu hand in hand moesten opereren met die huichelaars van de NKV.
Ook de Rooie vrouwen, waarin mijn moeder bijna overdreven actief was, lieten zich in 1976 veelvuldig horen. Zo was er de roemruchte bezetting van de Bloemenhove-kliniek, een abortuscentrum dat de toenmalige minister van Justitie, Dries van Agt, had willen sluiten. Nimmer was de vrouwenbeweging zo alomtegenwoordig.
Maar de aan onze keukentafel meest besproken politieke prestatie was wellicht het elan dat Joop den Uyl uitstraalde. ‘De baas van Nederland’, zoals hij in de kindersemantiek van mijn zus en mij werd genoemd. Idealistisch, bevlogen, maar ook provocerend en polariserend, had Den Uyl het land geloodst door de oliecrisis, de Lockheed-affaire en de onafhankelijkheidsverklaring van Suriname.
De grootste smet op zijn regering was tot dan toe de Molukse treinkaping bij Wijster, in de koude decembermaand van het jaar daarvoor. Ik herinner me de sinterklaasavond destijds. Er waren pakjes en pepernoten, maar feestelijk wilde de stemming niet worden, omdat mijn ouders waren lamgeslagen – net als de rest van Nederland – door de moord op een machinist en twee passagiers.
In 1976 was het land ongewis van het komende, nog bloediger Molukse geweld. Ook de eclatante overwinning van Joop den Uyl tijdens de naderende Tweede Kamerverkiezingen moest nog komen. De PvdA zou daarbij tien zetels winnen en uitkomen op het nu niet meer voor te stellen aantal van 53 Kamerleden (en desondanks kwam er geen tweede kabinet-Den Uyl).
En zo zaten we op 3 november 1976 met het gezin aan boterhammen met Bebogeen en tevredenheid. Hilversum 1 bestond nog wel, en de zender maakte bekend dat de Democratische pinda boer Jimmy Carter de Amerikaanse presidentsverkiezingen had gewonnen. Een scharnierpunt in de geschiedenis. Met slechts 50,1 procent van de stemmen had hij de zittende president Gerald Ford verslagen. Mijn ouders moeten verrukt zijn geweest: eindelijk was de westerse wereld bevrijd van het Republikeinse rechtse juk. Het was tijd voor verandering, voor nieuwe geestdrift.
Ik herinner me dat mijn zus en ik hierna van ons toen nog nieuwe nieuwbouwhuis naar school liepen, dat andere schoolkinderen zich bij ons aansloten, dat we allemaal het goede nieuws hadden gehoord, en dat we met jeugdig enthousiasme zijn gaan scanderen: ‘Carter!’ (klapklapklap), ‘Carter!’ (klapklapklap).
Mijn oudste zoon is 10, mijn dochter 8. Politiek is ook in ons gezin een overheersend gespreksonderwerp; wat niet zozeer aan mijn vrouw en mij ligt, als wel aan onze kinderen, dankzij Kidsweek en Jeugdjournaal. Ze maken zich zorgen over kredietcrisis, Uruzgan en integratieproblematiek, en ze zijn beiden groot aanhanger van Barack Obama.
Ik hoop voor hen dat hun politieke held vannacht zijn rechtse tegenstander zal verslaan, al is het met een marge van 0,1 procent. Als dit gebeurt, weet ik dat ze er morgenochtend, lopend naar school, een kleine kinderdemonstratie van zullen maken om de nieuwe baas van Amerika te ondersteunen. Hoewel het nooit meer wordt zoals het is geweest, kan ik hun gescandeer al horen: ‘Obama!’ (klapklapklap), ‘Obama!’ (klapklapklap).