De heuvels van Mekka

Uit Man zoekt vrouw om hem gelukkig te maken (2004), Yusef el Halal (pseudoniem voor o.a. Ronald Giphart). Dit stuk is door hem geschreven:

‘Doe maar de oudste die je hebt.’

Het komt uit mijn mond, dus ik heb het gezegd. Waarom weet ik niet. Vaak hoor ik mijn stembanden zinnen zeggen die ik niet heb geformuleerd.

‘Dat is… eh…’

De barkeepere draait zich naar zijn flessenkast en aarzelt. Het is volgens mij een Molukker of Indolander of weet ik veel. Wanneer hij wat meer zou keelgorgelen en iets gemener keek, zou hij zo voor Marokkaan kunnen doorgaan.

Dan wel de énige Marokkaan hier in café de Witte Aap in de Witte de Withstraat, het witste café van Rotterdam. Om de een of andere reden ruikt iedereen die deze kroeg bezoekt naar knoflook, maar zie je werkelijk nooit iemand met pigment. Laat staan iemand die een Berber van een Arabier kan onderscheiden. Laat staan iemand die een Arabier of Berber is.

Zelfs mensen die onder de zonnebank zijn geweest mijden deze kroeg, net als mensen die op geregelde basis hun tanden poetsen, een douche nemen of hun voorhuid reinigen. Ik heb geen voorhuid, maar douchen en tandenpoetsen doe ik wel dus waarom ik hier kom weet ik niet. Soms brengen mijn benen me naar plekken die ikzelf ook niet heb uitgekozen.

Heel af en toe zie je bij wijze van uitzondering in dit café weleens een neger: geen enge neger die op weg naar het toilet dreigt je vinger eraf te snijden omdat de ring die je van je vriendin hebt gekregen hem wel aanstaat, maar zo’n geïntegreerde slijmzwarte, wiens voorouders al dertig generaties lang sneeuwpoppen hebben gemaakt en van wie de stamvader ooit als persoonlijke kringspier van Peter Stuyvesant rechtstreeks uit Afrika naar Rotterdam is getransporteerd, in plaats van via een of andere winstgevende suikerplantage. Sneeuwpopnegers zijn geen negers met wie ik graag een drankje drink. Negers zijn sowieso geen negers met wie ik graag een drankje drink.

‘Bruichladdich,’ zegt de barkeeper.

‘Wat bedoel jij nou?’ vraag ik, misschien iets te assertief, maar het is woensdagmiddag, halftwee, ik heb mijn college gemist en geen flauw benul wat ik de rest van de dag ga doen – en het laatste wat ik wil is door een pindo in zijn eigen taal te worden uitgescholden.

‘Dat is de oudste whisky die we hier hebben. Zestien jaar. Islay single malt. Gerijpt op het vat. Oud, exclusief en duur.’

‘Schenk maar in.’

En zo zit ik achter een glas ingedampte jodium in een verder lege kroeg naar een barman te staren. Hij staart naar mij, niet onaardig. Een beetje lodderig, als je ’t mij vraagt.

‘Zo,’ zegt hij, terwijl hij nipt van zijn glas Bruichladdich. Het is een slecht teken wanneer barkeepers om halftwee ’s middags al aan de drank zijn. Als een simpel glas melk goed genoeg was voor barkeepers in het wilde westen, is het goed genoeg voor hun collega’s in de Witte de Withstraat, lijkt me.

‘Zo,’ zeg ik, spiedend naar een krant of tijdschrift, want vroeg in de middag langdurig naar een alcoholist te staren, is niet mijn idee van vriendschap.

De koperen bel bij de ingang tingelt en er komt een vrouw het café binnen. De vrouw… Wacht even…

Eerst wat premissen stellen. Een vrouw is iemand van de andere sekse die je graag zou willen neuken (en die van jouw diersoort is, want kamelen en geiten tellen natuurlijk niet mee). Ik heb in de loop der jaren een persoonlijk semantiek ontwikkeld over het begrip ‘vrouw’. In mijn boek mag een homo sapia tot haar veertiende levensjaar worden ondergebracht in de ondersoort ‘meisje’.

Een meisje is het algemene equivalent van ‘je kleine zusje’, een meisje speelt vrolijk met poppen, een meisje bekijkt de wereld met onschuldige ogen, een meisje is een uit haar krachten gegroeide foetus in een roze jurk. Stel, in een uitzonderlijk geval, dat een vroeg ontwikkeld meisje van dertien jaar met haar benen gespreid voor je gaat liggen in een wat mijn broer de slager butterfly cut zou noemen, en dat ze vraagt of je haar een beetje bruut wilt uitwonen. Dan laat je haar dus met rust. Meisjes neuken we niet. Noem het normen en waarden. Goed, de profeet Mohammed mocht zijn achtjarige echtgenote Aisha de beginselen van zijn religie via zijn geslachtsdeel bijbrengen; wij, volgelingen, blijven simpelweg met onze vingers af van meisjes onder de veertien.

Schemerachtig daarentegen is het gebied tussen veertien en zestien. Ik ken meisjes van vijftien die brabbelend van plezier met hun barbies spelen; ik ken ook meisjes van vijftien die zich al even brabbelend van plezier bevredigen met de bééntjes van hun barbiepoppen.

Het is dus een beetje laveren, met vijftienjarige meisjes. Vorige maand nog heeft mijn vriend Khalid zich achter de moskee door een meisje van vijftien laten aftrekken, omdat ze zich te jong vond om hem te pijpen, en terecht (sommige meisjes hebben in hun mond een soort virtueel maagdenvlies). Wat ik wil zeggen: een meisje van vijftien kan zowel een meisje zijn, als een beginnende vrouw. Beginnende vrouwen mogen we wel neuken, maar niet te veelvuldig en zorg dat het huiswerk er niet onder lijdt.

Tussen hun zestiende en, zeg, tweeëntwintigste mag een vrouw met recht een vrouw worden genoemd (indien ze netjes gewassen en geschoren is). Vrouwen zijn mijn lievelingsmensen. Althans: de secundaire en primaire genitaliën van vrouwen zijn mijn Iievelingsmensen.

Na het tweeëntwintigste levensjaar komen we overigens snel in een schemergebied aan. Ik heb weleens een vrouw ontmoet van zesentwintig jaar, heus, tuurlijk, maar daar ligt grosso modo zo’n beetje ongeveer ruw geschat de grens. Heeft een vrouw een kut ouder dan achtentwintig, dan noemen we haar zonder uitzondering ‘oma’ en niet anders. Met oma’s gaan we weer niet naar bed, behalve natuurlijk de profeet Mohammed, die voor hij het maagdenvliesje van Aisha doorprikte, stevig rondpookte in zijn vijftien jaar oudere echtgenote Chadidja (een van de minimaal twaalf echtgenotes die zich in de gunsten van de profeet mochten verheugen).

De koperen bel bij de ingang tingelt en er komt een oma het café binnen. Allahmachtig, en wat voor een oma. Ze is een jaar of veertig/vijfenveertig, om die historisch beladen jaartallen vooral niet uit de weg te gaan, en ze ziet er goed uit. Ze ziet er heel goed uit. Slanke benen. Mantelpak. Beschaafd gezicht. Tieten als skippyballen en een decolleté waarin zich het bestaan van de Goddelijke Zin manifesteert.

‘Sorry, mag ik even van jullie toilet gebruikmaken?’ zegt ze, met een halfzware, licht hese stem. ‘Dit is namelijk het enige café in de straat dat open is.’

Hoewel ze mij aankijkt, antwoordt de barman dat hij het prima vindt. Hij wijst haar de trap naar de wc en terwijl de oma langsloopt waait er een vleug van haar parfum langs de bar. De geur van verschaald bier en nicotine, vermengd met de damp van een glas Schotse jodiumsiroop, en het parfum van een mantelpak met grote borsten: dat is een bouquet waarvoor je me altijd wakker mag maken, zo ergens om een uur of halfeen ’s middags, met een voedzaam ontbijt en een glas versgeperste sinaasappelsap.

‘Zo,’ zegt de barkeeper, wanneer de vrouw de trap is afgedaald. Hij trekt er een gezicht bij van een zwaar gereformeerde pedofiel die op een EO-jeugdkoor heeft afgestemd. Ongevraagd schenkt hij mijn glas Bruichladdich bij en zelf neemt hij ook nog een behoorlijke drup. Zo exclusief is het drankje dus niet.

Noem me ziek. Ik ben ook ziek. Terwijl ik me verdiep in een groezelige Panorama uit de leesmap, denk ik aan de oma op het toilet. Aan hoe zij op de bril zit (die ze met een papiertje provisorisch heeft geprobeerd schoon te wrijven) en aan hoe de urine vanuit haar mihrab langs haar haamlippen op het glazuur stroomt. Zal ik bij mijn volgende bezoek aan de moskee aan de imam vragen of het niet ontzettend ziek is dat ik daaraan ga zitten denken?

‘Zo,’ zegt de barkeeper nog een keer, ik heb werkelijk geen idee waarom.

Getik van hoge hakken op de trap. De vrouw komt terug van het toilet. Vanaf mijn plek zie ik haar lange donkere haren en ook doemen haar borsten op. Het zijn natuurlijk gewoon tieten, maar deze tieten boezemen zoveel ontzag in, dat ik liever over borsten spreek. Borsten met ieder een eigen dampkring en zwaartekracht.

‘Bedankt,’ zegt de vrouw tegen de barman. Ze loopt in de richting van de uitgang. Als ze bij de deur is, hoor ik mijn stem zeggen: ‘Wilt u iets drinken?’

Het kwam uit mijn mond, dus ik heb het gezegd.

Ze draait zich naar me om en kijkt me aan. Grol donkere ogen. Zeker geen onschuldige ogen. Wat zou een vrouw van in de veertig kunnen bewegen om net na het middaguur in een afgeleefde poepkroeg iets te drinken met twee werkeloze allochtoonse alcoholisten van begin twintig?

Ik kan haar ruiken, de vrouw. Ze neemt me op, niet arrogant doch doortastend (al weet ik niet wat dat woord betekent).

‘Ik ben al te laat voor een afspraak,’ antwoordt ze, en ze wil zich omdraaien, maar bedenkt zich. Ze zegt: ‘Geef me je nummer, dan zal ik je bellen.’

Dat zegt ze. Meestal (in alle eerlijkheid: bijna altijd) ben ik het die zegt: ‘Geef me je nummer, dan zal ik je bellen.’ Het is even wennen. De barman geeft me een pen en notitieblok en ik begin te schrijven.

‘Hier,’ zeg ik.

Ze doet een stap naar me toe, neemt mijn velletje aan en verdwijnt. Als ze weg is vraag ik me af waarom ik mijn nummer aan een oma heb gegeven.

Vreemd moment. Nu is het de barkeeper die zich verdiept in de Panorama uit 1991. Laat ons resumeren: er kwam een lekkere oma binnen. Lekkere oma moest plassen. Lekkere oma kwam terug. Lekkere oma bleek uitsluitend geïnteresseerd in mij en niet in de Molukse eilandneger. Lekkere oma wilde mijn telefoonnummer. Allah mag weten waarom, maar ze wil mij bellen. Wat ze natuurlijk nooit gaat doen, maar dat zal me een zorg zijn. Ik ben het alfamannetje. Ik ben the leader of the pack.  Voelt goed. De Marokkaanse suprematie bevestigd. Schenk de Bruichladdich nog maar eens bij. Weet je wat? We doen een rondje. Voor de winnaar en voor Ioser.

‘Zo,’ zeg ik iets te luid, als de barkeeper en ik de glazen heffen.

Een halfuur later zoemt mijn Motorola. Ik zie op mijn scherm dat het een geheim nummer is. De barman kijkt op van zijn Panorama (hij zat al die tijd verdiept in een artikel over De Wildste Seks-Stranden Van Zeeland, wat moeten wij ons dáár bij voorstellen?).

‘Ja?’

Korte stilte.

Ik hoor een oudere-vrouwenstem. ‘Zit je nog in dat café?’

Vraag die mijn moeder me ook had kunnen stellen.

‘Ja.’

‘Mijn afspraak van vanmiddag was de afspraak vergeten. Met andere woorden: ik wil dus wel iets van je drinken.’

‘Oké.’

‘Maar niet in dat café waar je zit. Kom naar de bar van Hotel New York.’

Het klinkt gedecideerd.

‘Ik heb geen fiets, ik ben er over een kwartier.’

‘Neem een taxi.’

‘Ik ben er over vijf minuten.’

Zonder haar stereotieper te willen maken dan ik aI doe: ze rookt een sigaartje.

Ik herken haar aan haar borsten. (O mama, wat een ballen. Wat een vrouw. Ik ben een Moroccan Psycho, ik wil met beide handen die borsten een voor een langzaam en plechtig optillen, ze van de romp snijden, opzetten, in brons gieten, polijsten, aan de muur hangen en er iedere nacht overheen spuitend bidden tot mijn Schepper en het Genot van Zijn Geloof.)

Ze glimlacht en schuift een stoel naar achter.

Ze zegt niets.

Ik zeg ook niets.

Ik hou niet van Hotel New York. Het is een plek voor buitenlanders. En dan bedoel ik mensen van buiten Rijnmond. Echte Rotterdammers zie je niet in Hotel New York, want waarom zou je vrijwillig tussen de horden zelfingenomen subsidie-Amsterdammers gaan zitten?

Dit zeg ik. Het klinkt goed.

‘Waar kom jij vandaan?’ vraag ik.

‘Uit Amsterdam.’

Ze glimlacht en neemt een trek van haar sigaar.

Ik probeer af en toe ook naar haar gezicht te kijken.

Voor haar een rode wijn, voor mij whisky. Doe maar de oudste.

‘Ben je Marokkaan?’ vraagt ze.

‘Ben jij welzijnswerkster?’ vraag ik. ‘Wil je me uithoren over mijn misdaden? Ga je me op het rechte pad brengen? Heb geld weg te geven voor sociale projecten?’

‘Nee.’

‘Wat wil je dan?’

Ik denk dat ze wil neuken. Dat denk ik echt. Ik denk dat ze hier in dit hotel een afspraak had voor een beurt met een onbekende, dat deze man haar liet zitten of dat ze hem niet zag zitten en dat ze op zoek is naar een vervangauto. Dat denk ik. Ik weet in ieder geval dat ik wil neuken. Of neuken hoeft niet eens, als ik die prammen maar vast mag houden. Ik geloof dat ik gek begin te worden. Khalid, Mehmed, Adil, Hafid, vrienden, wat is er aan de hand? Ik zit in Hotel New York geil te draaien op een Nederlandse oma van tegen de honderd.

‘Ik wil gewoon een beetje gezellig praten,’ antwoordt ze. ‘En wat wil jij?’ Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat ze het tegen mij heeft. ‘Behalve naar mijn tieten staren.’

Ik (beschaafde, geïntegreerde student) bied mijn verontschuldigingen aan, maar die wuift ze weg. Ze zegt: ‘Onzin. Het zijn toch prachtige borsten?’

Met een voor omstanders en omzitters bijna onzichtbare beweging wiegt ze haar bovenlichaam.

Ik slik.

‘Ja, ze zijn erg eh… overweldigend.’

En dan heb je ze nog niet eens gezien.’

Zegt ze.

Haar stem klinkt zachter dan alles wat ze hiervoor heeft gezegd.

‘O jawel,’ zeg ik, ‘ik ben supermarokkaan. Ik heb radiumogen. Ik kan door kleren heen kijken.’

Waar ik deze formulering vandaan heb, weet ik niet. Vrij domme opmerking wel.

‘Jammer,’ zegt ze, rook verzuchtend. ‘Ik had ze je anders graag willen laten zien.’

Haar kamer heeft uitzicht op het gebouw Las Palmas. Vorig jaar heb ik (Yusef el Halal, Op z’n Marokkaans) voorgelezen bij een literaire manifestatie. Na afloop kwamen zeker twintig twintigjarige vrouwen zich bij me opdringen. We streven naar verbetering. Nu ben ik met één zeker dubbel zo oude vrouw op een hotelkamer.

Ze gaat zitten op de rand van haar bed en wenkt me. Als ik bij haar sta, legt ze haar hand bij mijn heilige minaret (een formulering van Khalid). Met haar gelakte nagels wrijft ze over de stof van mijn jeans. Ze kust mijn broek, terwijl ze zachtjes knijpt. Waarom beschouwen wij als de beste momenten in ons leven, die waarin we figureren in onze eigen pornofilm? Dit vind ik een existentiële vraag. En een hoofdthema van mijn werk, als ik zo vrij mag zijn.

Ik mag met mijn pik tussen haar borsten. Het voelt als de eerste keer in het diepe van het Sportfondsenbad. De wereld is twee borsten geworden. Mama, ik kan zwemmen, ik ben niet bang. Ik ben Super Yusef. Ik ben de profeet Mohammed die van Chadidja tussen haar heuvels van Mekka mag.

Ze wil dat ik haar neuk, maar ik mag niet klaarkom. Ze blijft gedecideerd.

‘Ik wil dat je me lang neukt,’ teemt ze.

Ik hou van lang neuken. Ik hou ook van klaarkomen. Ik heb een groot hart. Een halfuur achtereen neuk ik haar, of langer. Ze kreunt steeds luidruchtiger.

Ze kreunt als ik twintigjarige grietjes nooit heb horen kreunen. Dit is heel volwassen seks. Dit heeft niets met meisjes te maken.

‘Ga door, ga door,’ gebiedt ze, met haar bekken schokkend.

Haar mantelpak heeft ze uit, haar jarretels wrijven langs mijn benen. Ik neuk haar vanachter.

‘Ik wil dat je me hard neukt,’ zegt ze.

Neuk ik haar hard, ook goed.

‘Ga door, nu echt doorgaan,’ weet ze moeizaam uit te brengen. Ik ben een geoliede machine, aan mij zal het niet liggen. Ik ben een superster onderweg naar Mars, ik ben een atoombom die op exploderen staat. Ik ben een Unstoppable Moroccan Psycho Fucker.

Haar lichaam schokt en haar kut lijkt te imploderen. Met een gebroken stem van opperste opwinding, fluistert ze: ‘Zeg iets Marokkaans… Zeg iets in het Marokkaans…’

‘Wat?’

Ik blijf haar stevig doorneuken. Haar lichaam spant en ze hyperventileert.

‘Zeg iets in het Marokkaans! Nu!’

Ik pijnig mijn hersens. Wat moet ik zeggen? Allah, sta me bij. Ze wil iets in het Marokkaans horen. Khalid, Mehmed, Adil, Hafid, wat hadden jullie gezegd?

Een paar honderdsten voor haar orgasme, roep ik: ‘Bruichladdich… Bruichladdich!’

Ik hoor het mezelf zeggen, en blijkbaar volstaat het.