De huizenkant

De Volkskrant, 8 september 2011

Van de week belandde ik zo maar spontaan in de kroeg (café De Stad in Utrecht, voor wie het per se weten wil). De dag erna had ik geen afspraken en dus kon ik uitslapen. Een ouderwets gevoel van vrijheid stroomde door mijn keel. In vroeger tijden leefde ik in het café en deed ik het dagelijkse bestaan er eigenlijk maar een beetje bij. Vrijheid was: altijd naar mijn stamkroeg kunnen gaan. Tegenwoordig moet ik cafébezoek plannen, wat veel van de vreugde en voorpret afkalft. Dan voelt het als echtparen die hun seksuele recreatie al weken van te voren vastleggen in hun BlackBerry’s (dinsdag 23.14 uur ‘erectie in de slaapkamer’).

Voor mij zijn kroegbezoeken van oudsher een mer à boire van inspiratie. Ik ben daar metterjaren schaamteloos in geworden: zonder terughoudendheid noteer ik opmerkelijke, wijze, grappige of vreemde uitspraken die er om me heen worden gedaan of scènes die ik onder mijn ogen zie voltrekken.

Hoe meer je opruimt, hoe meer troep je ziet’, hoorde ik deze week een vrouw tegen een vriendin zeggen, een zinnetje dat ik toch even opschreef in de hoop dat het nog eens van pas zou komen. Vanmiddag heb ik de wijsheid in praktijk gebracht, en het klopte. Hoe meer dingen ik op mijn werkkamer in vuilniszakken propte, hoe meer zooi ik zag liggen. De les: je kunt maar beter niet opruimen, want dan zie je ook de troep niet.

In het café zat een gezelschap dat het masterdiploma van een dochter vierde. Haar scriptie had – begreep ik – met religie te maken. Een uitspraak die ik stiekem opschreef ging over de hardvochtigheid van sommige christenen. Een wat oudere familielid hoorde ik zeggen: ‘Die God is best aardig, maar hij kiest zijn grondpersoneel niet al te zorgvuldig.’ Een zinnetje dat ik graag bewaar.

In een andere hoek op een ander tijdstip ving ik een flard op van een gesprek tussen twee studentes. ‘Ik ga de volgende keer een chip in zijn pik stoppen’, zei de een, waarop de ander begrijpend knikte. Mij was niet duidelijk wat de aanleiding voor deze verzuchting was. Had de pik in kwestie zich misdragen en verdiende hij elektronisch huisarrest? Of had hij een ritmisch defect en moest er een soort pacemaker worden geïmplanteerd?

Verderop in de nacht een stel dat een door alcohol gevoed gesprek voerde over elkaars tekortkomingen. De man vroeg met een zuigerige ondertoon: ‘Ben jij op ruzie uit?’ Zijn vriendin haalde haar schouders op.

‘Vaak is het heel gezond om eens goed ruzie te maken in een relatie’, zei ze, en dit klonk als een toenadering, tot ze er al even zuigerig aan toevoegde: ‘Maar meneer denkt daar blijkbaar anders over.’

Toen ik tegen sluitingstijd voor het café een dialoog aanging met mijn fietsketting, verlieten twee mannen het pand. Ze maakten zich op om ieder zijnsweegs te gaan. ‘We zullen zien hoe dit afloopt’, zei de een, waarop de ander hem nariep: ‘Zorg dat je aan de huizenkant blijft, vriend.’ Daarna nog een keer: ‘Blijf aan de huizenkant!’

Een uitdrukking die ik niet kende en die ik op internet ook nergens heb gevonden. En toch ben ik blij dat ik hem heb opgeschreven. Wie weet komt hij ooit van pas.