Hard Gras, Nr 13, December 1997 is een literair voetbaltijdschrift met medewerking van Nick Hornby, Youp Van 'T Hek, Anna Enquist, David Winner, Kees Stip, Maarten Spanjer, Ronald Giphart, Jean Nelissen, Marcela Mora Y Araujo, Nii Lamptey, Abdelkader Benali, Jorge Valdano, Theun De Winter, Gerrit De Jager

De persconferentie

De Voorzitter spreekt verder

Dit stuk stond in Hard Gras nummer 13 in december 1997.

JA, IK HEB een geheime dienst in mijn hoofd. Soms is dat vervelend, omdat ik werkelijk alles opsla op de harde schijf van mijn geheugen: het merk schoenen waarop een dertienjarig Roemeens mistalentje hier bij Bandstad in 1987 stage liep, de melodie van het noppengeroffel op het beton bij de wedstrijd van afgelopen woensdagavond (die we hup maar weer met 0-4 verloren), het aantal zweetdruppels op het voorhoofd van de zaakwaarnemer van mijn Ouagadougouiaanse wonderpuber Duoba Dieudonné Boureima toen ik hem confronteerde met bepaalde infrarood-foto’s van een bepaalde zaakwaarnemer liggend op een bepaalde mevrouw in een bepaalde darkroom, de intens lullige manier waarop mijn trainer Verbaasdonk ooit in drie miljoen huiskamers struikelde over één dun televisiekabeltje. Dat soort dingen hoef ik niet te onthouden, wil ik ook niet onthouden, onthoud ik daarentegen altijd.

Soms is het handig alles op te slaan. Toen mijn jongste jongen (van wie ik nog steeds hardnekkig hoop dat hij het voetbaltalent heeft van zijn vader) amper kon praten, riep hij tijdens een ruzie met zijn oudere broer een keer per ongeluk: “Eens gegevens blijft gegevens!”

Een juiste wijsheid. Ik weet alles van iedereen; ik weet twaalf triljoen pijnlijke perikelen van spelers & trainers; ik weet van vreemdvrijende spelersvrouwen en hun aberraties; ik weet van mijn persvoorlichter Jaap Blauwdam en zijn liefde voor kleine Thaise vertel-ik-je-nog-wel-eens; zonder er iets voor te doen, weet ik alle innen en uiten van de fascinerend oninteressante levens van mijn medebe… medebe… medebe…stuursleden (het woord ‘mede’ krijg ik altijd knap rottig uit mijn mond); ik weet van bijna alle Nederlandse scheidsrechters bijna al hun zwakheden (gokken, vastbinden, oplichten, aannemen); ik weet van doping en cocaïne, van burgemeesters en sponsoren; ik weet dat andere clubs er ook geheime boekhoudingen op nahouden; ik weet van wapentransacties in de kleedkamers van Feyenoord en Ajax; ik weet van collega’s, spelers makelaars en anale voorkeuren. Ik weet alles dat – hoort bij mijn vak als Voorzitter, vind ik.

Van jou weet ik overigens terzijde sub rosa ook heel veel, maar maak je geen zorgen: ik doe nooit iets met mijn informatie. Zou ik dat doen, denk je? Nee, dat doe ik dus niet, gebruik maken van vervelende gegevens moet en mag een mens niet doen, nooit. Althans: niet vaak. Althans: niet zo dat het de buitenwereld opvalt.

Vroeger wel, natuurlijk. Natuurlijk! Ik heb in een ver verleden (het zal in 1997 zijn geweest) heus eens een paar maal iemand geconfronteerd met een pijnlijke wetenschap of een zoekgeraakte onderbroek, maar dat deed ik altijd uit pure liefde voor de club of voor mijn bedrijfje. Als ik op persoonlijk geldelijk gewin uit zou zijn, had ik beter popzanger of schrijver kunnen worden in plaats van ondernemer en Voorzitter van een krot als Bandstad ’83. Soms is het handig om dingen te weten. Bij contractbesprekingen bijvoorbeeld, wanneer ik achter een buitenlands sprankeltalent aanzit, bij het bespelen van een arbitraal triootje in Huize Zet De Sauna Nog Eens Aan, bij het onderhandelen over televisierechten, maar vooral bij persconferenties en mediazaken. Raad eens wie de geheime dienst in mijn hoofd het allerbest heeft gedocumenteerd?

Antwoord A: journalisten. Het is eigenlijk té gemakkelijk om van journalisten alles te weten. Dat komt omdat geen beroepsgroep zo aandoenlijk aandoenlijk is. Op het oog zijn alle journalisten bloeddorstige hyena’s die enkel één ding willen (het reduceren van het aantal clubs in de ProsTiTuTelecompetie), maar onder dat masker van keiharde ongenaakbaarheid zijn zij per definitie eigenlijk onzekere, schuchtere, jongetjes die in hun jeugd een beetje goed konden voetballen, hoewel zij voor een carrière als profvoetballer nooit geschikt waren. De keren dat deze jochies op Open Dagen hun best deden, werden ze beschimpt en bespot door de jongetjes die wel konden dribbelen. Om toch bij hun grote liefde Het Spelletje betrokken te blijven, werden de knulletjes ten einde raad dan maar journalist, spórtjournalist, beschimpt en bespot door echte journalisten. Omdat hun onzekerheid maar blijft knagen aan hun zelfbeeld, zoeken de voetbalverslaggevers elkaar na iedere wedstrijd op om te horen wat hun collega’s vonden van het zojuist gespeelde treffen. Die collega’s noemen ze dan al na drie gezamenlijk bezochte wedstrijden vrienden, met wie ze na iedere deadline en vooral in het buitenland stomdronken worden, waarna ze met z’n allen ‘gekke dingen’ gaan doen (gekke dingen waarvoor je per uur – zeg maar tien minuten – moet betalen). Eenmaal ontnuchterd hebben journalisten de vreemde gewoonte al hun gekke dingen en alle gekke dingen van hun collega’s door te roddelen aan iedereen die het maar horen wil. Kortom: een Voorzitter die niet van alle rottigheid van sportjournalisten op de hoogte is en daar niet zijn voordeel mee doet, zou zich eigenlijk geen Voorzitter mogen noemen. Mijn mening.

Ik mag graag naar voetbalverslaggevers kijken, sterker nog, soms organiseer ik zelfs zomaar een persconferentie, zomaar, om toe te geven aan mijn favoriete tijdverdrijf. Een paar geinige nieuwsfeitjes voor de jongens, een paar honderd borreltjes erbij, knabbelsticks op tafel, een beetje stoken hier, een beetje zuigen & treiteren daar, een stuk of wat taxi’s richting Huize De Meter Loopt Door en mijn avond is weer geslaagd.

Een maand of wat geleden ging het niet goed met mijn club – ik bedoel: met Bandstad ’83. Ik geef toe dat het vaker niet goed gaat, maar destijds ging het echt major niet goed. Sportief gezien deden we het allerbelabberdst, hoewel sportieve prestaties eerlijkn gezegd altijd een van mijn laatste zorgen zijn. Trainer Verbaasdonk was zeer in opspraak omdat hij mijn sterspeler Duoba Dieudonné Boureima ‘een luie Surinamer’ had genoemd, waarover ik je de vorige keer heb verteld. Mijn andere sterspeler, Finn Knullakinnen, had een driedubbele ebola-druiper opgelopen bij een vijftienjarig meisje (wat Finns hoogzwangere vrouw niet leuk vond) en door dit fysieke ongemak kon de sympathieke Scandinavische balmagiër wekenlang nog geen rimpel in een emmer reuzel schieten (voor vijf ton per jaar). Gelukkig dacht de vader van het meisje dat niet zijn dochter maar Finn de verspreider van die vervelende venerische infectie was, wat hij geruststellend genoeg maar aan zeven kranten en drie televisieprogramma’s vertelde, tot hilariteit van de natie. Ondertussen hadden mijn medebe… medebe… medebestuursleden heel gewichtig in de bestuursvergadering een Machtswoord uitgesproken (vanwege een paar Fiod-huiszoekingen), had mijn persvoorlichter Jaap Blauwdam per ongeluk laten lekken dat er gif in de grond onder het veld van de Scheve Gracht zat, had mijn penningmeester vergeten een Uefa-boete over te maken en had mijn oudste jongen tijdens een wedstrijd gedacht: hé, ik speel nu dankzij papa in het Tweede, laat ik eens twee voortanden uit het gezicht van een grensrechter slaan (die overigens was omgekocht door de tegenstander). Kortom: Bandstad ’83 zat in een kleine crisis en daar moest ik iets aan doen.

Nu had ik via mijn vaste scout Peter Goorsebos gehoord dat er een werkelijk weergaloze spits rondliep in Ljózdlj, Oostblokland. Hij vertelde me dit op een maandagavond. De enige club die de speler al had getest, bleek nota bene Feyenoord te zijn, maar deze had de jongen ’te licht’ bevonden, wat zoals algemeen bekend een onvoorwaardelijke garantie is voor kwaliteit. Mrakcjlshl Prtjrljvnovljk heette de knul, iets dat met blijheid stemde, want er geldt in het internationale voetbal: hoe meer medeklinkers, hoe lager de prijs. Tegen Goorsebos riep ik door de telefoon: “Kopen! Kopen die handel. Kopen en kapen naar Bandstad! Het maakt me niet uit hoeveel het kost, als het maar goedkoop is.”

Goorsebos zei ‘yep’ en hing op.

Persconferentie belegd. Onmiddellijk. Belangrijke persconferentie op dinsdagmiddag. Korte metten maken met al die tegenslagen bij Bandstad ’83, praatte ik mezelf moed in. Alles gaat veranderen. Ik maak een nieuwe sterspeler bekend en al onze problemen zullen vanzelf oplossen.

I have a dream, zei ik tegen mezelf op dinsdagmorgen: Mrakcjlshl gaat scoren, we stijgen op de ranglijst, het publiek komt weer, het bestuur houdt zijn mond, de pers is tevreden en iedereen in Bandstad gelukkig.

Die middag zat onze perskamer helemaal vol. Ik had niets gelekt, zelfs niet tegen De Bandstadtenaar, al had ik tegen iedereen overdreven enthousiast geroepen dat ze iets fan-fan-fantastisch zouden meemaken. Mijn hele netwerk en al mijn informaties had ik aangewend om er een pers-topconferentie van te maken.

’s Ochtends had ik Verbaasdonk snel meegedeeld dat ik een nieuwe superspits voor hem had gekocht, maar in plaats van enige dankbaarheid te tonen vroeg hij waarom hij daar niet ‘in gekend’ was. Op dat soort vragen van een trainer (wie? een trainer) geef ik dus geen antwoord. Later vroeg Verbaasdonk zogenaamd verveeld, maar eigenlijk heel kwaad, hoe onze aanwinst mocht heten.

“Kom naar de persconferentie, dan merk je het vanzelf,” zei ik.

Verbaasdonk was er, hij zat naast me aan het tafeltje. Mijn speech zou om twee uur beginnen. Met Peter Goorsebos had ik afgesproken dat hij stipt om kwart over twee (14.15 uur) met Mrakcjlshl Prtjrljvnovljk de perskamer binnen zou stappen. Ik keek om me heen en zag al mijn favoriete journalisten. Als je zou willen, kun je sportverslaggevers in drie groepen onderscheiden:

A: de brutale schreeuwlelijken (oftewel de jongens die gisteren al wisten dat een speler vandaag zijn scheenbeen zou breken, die in een vliegtuig overal roepen dat ze een atoombom onder hun voorhuid hebben verstopt of die puur uit effectbejag naar een persconferentie komen, bijgestaan door een hoogbenige immensborstige Braziliaanse).

2: de serieuze hulptrainers (jongens van zogenaamde kwaliteitskranten die meestal heel gewichtig maar één ding willen weten: waarom de club wel/niet met vleugelspitsen speelde).

Ten derde: de journalisten van plaatselijke kranten, die hun hele leven vastzitten aan één club, waardoor ze nooit onaardig kunnen schrijven over hun thuisclub, want dan mogen ze niet meer komen en zijn ze hun broodwinning kwijt.

Alle drie de groepen waren ruimschoots aanwezig.

Ik begon mijn memorabele speech, terwijl ondertussen – voorlopig hoogtepunt – de kroketten rondgingen. Gretig namen de journalisten van de schaal. Dat Bandstad ’83 babbeldebabbel een paar babbeldebabbel minieme tegenslagen had gehad, maar dat babbeldebabbel een unieke gebeurtenis daar verandering in zou brengen (begon ik er op los te ratelen). Om kwart over twee, meldde ik hen, zou de verlossing voor mijn club nabij zijn.

Lusteloos hoorde men mij aan, niemand maakte aantekeningen, niemand had zijn cassetterecorder draaien. Het was vijf over twee. Een van de brutale journalisten vroeg hoe het zat met de ebola-druiper van mijn balmagiër Finn Knullakinnen, wat Verbaasdonk omstandig en veel te visueel ging toelichten.

Om veertien over twee nam ik de microfoon van hem over, voor de vier camerateams het teken hun lichten aan te doen.

Dame en heren,” begon ik, toch even kijkend naar de Braziliaanse mevrouw op de voorste rij. “Het grote moment is daar. Ik wil u getuige laten zijn van een aangelegenheid die het Nederlandse voetbal en de vaderlandse competitie een bijzondere wending zal geven.”

Hierna keek ik naar de deur. Met mij keken alle journalisten naar de deur. De camera’s draaiden zich om en iedereen wachtte giebelig dan wel ongeïnteresseerd.

Het werd zeventien over twee.

Het werd negentien over twee.

Drie van de vier camera’s draaiden zich weer naar het podium en namen mij in beeld. Ik keek op mijn klokje.

Het werd twintig over twee.

“Ik geloof dat we een te verwaarlozen vertraging hebben,” zei ik zo sympathiek mogelijk in de microfoon, waarna ik de kantinedienst gebood nog eens een extra rondje kroketten aan te laten rukken. Geen sportjournalist in Nederland die zich niet laat paaien met een extra kroket.

Om acht voor half drie liet ik de bar openen. Dit maakte de sfeer pas echt uitbundig.

Ik wendde mij af en met mijn zakbanaantje belde ik Peter Coorsebos, wat er (hier Chinese tekeningetjes van kwaadheid) aan de hand was dat hij (wederom Chinese tekeningetjes) niet op tijd was komen opdagen met Mrakcjlshl Prtjrljvnovljk,

Peter aarzelde en ik wist onmiddellijk: Peter was in paniek, serieuze paniek.

“Er hebben zich ontwikkelingen voorgedaan,” hoorde ik hem piepen. “De reis naar Nederland ging prima, maar toen we hier waren, werd Mrakcjlshl gebeld door zijn zaakwaarnemer.”

“Nou en? Die paaien we wel. Wie is die waarnemer? Wat weten we van hem? Wat is zijn softspot?” schreeuwde ik zo zachtjes mogelijk.

“Het ziet ernaar uit dat Mrakcjlshl Prtjrljvnovljk op dit moment in de Kuip een contract met Feyenoord zit te tekenen:’ antwoordde Peter Goorsebos.

“Bij Feyenoord?” riep ik veel te hard.

Ik wist niet of ik verschrikkelijk kwaad moest zijn of opgelucht. Mrakcjlshl Prtjrljvnovljk bij Feyenoord: dan was hij dus toch een misspits.

Het was vijf over half drie. De kroketten waren op en er waren nog geen taxi’s besteld richting Huize Stropdassen Los. De meute verslaggevers keek me aan, verontrust, getergd en zelfs kwaad.

“Waar blijft nu de fantástische mededeling?” vroeg een journalist van de Prullegraaf, met een glas bier in zijn ene hand en in zijn andere voor de zekerheid nog maar een. “We zitten hier al een half uur voor niets te wachten. Als we nu nog bij Ajax zaten…” Ook ander persvolk begon zich te roeren. Jaap Blauwdam probeerde de zaak te sussen, maar ik had door dat ook hij zich ergerde aan het uitblijven van de beloofde mededeling.

‘Jongens,” begon ik, “het heeft even geduurd, maar ik zal het nieuws dan nu echt bekend maken.”

De aandacht nam toe. Zelf was ik ook erg benieuwd, want ik had nog geen flauw idee wat ik zou mededelen. Dat ik een belangrijke transfer op het nippertje was misgelopen? Dat ik die Braziliaanse ten huwelijk ging vragen?

Ik keek om me heen. De lichten van de camera’s waren weer aangefloept en de punten van de pennen rustten bij de bloknotes. Ik zag Blauwdam gespannen en Verbaasdonk nogal lullig naar me staren. Allemachtig, wat staarde Verbaasdonk lullig.

“Wat jullie gaan meemaken, zullen jullie waarschijnlijk nooit meer meemaken,” ging ik verder. “Er zal hier iets gebeuren dat zijn weerga niet kent.”

Ik nam een rustpauze en dacht na.

“Nooit zullen jullie namelijk na vanmiddag nog zien dat de Voorzitter van een club live, en zonder dat de ander dat van te voren wist, tijdens een persconferentie…”

Ik hapte even naar adem.

“…een trainer ontslaat. Verbaasdonk, bij deze: ik stuur je de laan uit, je bent ontslagen.”

Ik legde een hand op Verbaasdonks schouder.

“Veel succes met je verdere carrière, Johan, mijn advocaat zal je morgen bellen voor een regeling. Tegen het verzamelde journaille wil ik nog zeggen dat we zo spoedig mogelijk een vervangende trainer aan zullen stellen en dat alle taken van Verbaasdonk tijdelijk door de assistent-trainer zullen worden waargenomen.”

Vlug schraapte ik mijn keel.

“Welnu, dit was mijn mededeling. Nemen jullie nog een drankje, jongens, en dan zien we elkaar zondag bij De Graafschap. Bedankt, het was mij een genoegen.”

Routineus zette ik het knopje van mijn microfoon op uit, voordat ik de perszaal in keek, naar een stuk of vijftig open monden. Ik hoorde de televisiecamera’s snorren. Ik rook een Braziliaanse schone. Ik zag een compleet verbouwereerde Verbaasdonk alleen maar knipperen met zijn ogen. Gegevens die ongewild werden gekopieerd naar de harde schijf van mijn geheime dienst.

Hard Gras 13

Hard Gras, Nr 13, December 1997 is een literair voetbaltijdschrift met medewerking van Nick Hornby, Youp Van 'T Hek, Anna Enquist, David Winner, Kees Stip, Maarten Spanjer, Ronald Giphart, Jean Nelissen, Marcela Mora Y Araujo, Nii Lamptey, Abdelkader Benali, Jorge Valdano, Theun De Winter, Gerrit De Jager

Maand/Jaar: December 1997

ISBN: 9025421474

Uitgever: L.J. Veen

Druk: 1ste

Redactie:

  • Matthijs van Nieuwkerk
  • Henk Spaan

Vormgeving: Betty’s Art Work

Afmetingen: 23 x 16,5 x 1 cm

Type: Paperback

Pagina’s: 120

Pagina’s Ronald Giphart: 55 – 61

Type: Paperback

Inhoud:

  • Nick Hornby – Heeft Dennis Bergkamp Drie Voeten? (Ode Aan Bergkamp, De Voetballer Die Toch Een Ster Werd)
  • Youp Van ‘T Hek – Nooit Meer Water Op Het Veld (Ajax-ONA. Heimwee Naar De Oude Geur Van Gras)
  • Anna Enquist – Poezie: Winterstop
  • David Winner – De Hartstocht Van Shota En Archil, Thuis Bij De Arveladzes (Thuis Bij De Tweeling Arveladze)
  • Kees Stip – Poezie: De Scheidsrechter
  • Maarten Spanjer – SEMO: Samen Een Maakt Overwinning
  • Ronald Giphart – De Persconferentie, De Voorzitter Spreekt Verder
  • Jean Nelissen – Ca Va? Het Leven Van Dick Van Dijk (Herinneringen Aan Dick Van Dijk)
  • Barber Van Der Pol – Poezie: Gods Lieveling
  • Marcela Mora Y Araujo – Nii Lamptey, Het Treurige Verhaal Van De Jongen Die De Nieuwe Pele Zou Worden (Het Hotelkamertje Van Nii Lamptey In Argentinie)
  • Abdelkader Benali – Een Volkswagen Polo Van De Zaak, Ontmoeting Met Moerad Mghizrat (Speler Van Sparta)
  • Jorge Valdano – Ik Geloof, Moeder, Dat Je Zoon Het Verknald Heeft
  • Theun De Winter – Poezie: Ontmoeting
  • Gerrit De Jager – Krijter, Een Ongewone Voetbalstrip

Ronald Giphart: Tijdelijk verguisd. Zolang verguizing uit Goedegebuure spuit, kan Ronald blijven lachen. Zeker nu hij een kindje krijgt en zegeningen ontdekt van eeuwige monogamie.