De Reünie

By hans, 6 oktober 2023

Het verhaal – De Reünie van Ronald Giphart – is geschreven in opdracht van de Leescoalitie in het kader van de Nationale Voorleeslunch 2023. Op vrijdag 6 oktober 2023, Nationale Ouderendag, vond de elfde editie plaats van de Nationale Voorleeslunch. Bekende en onbekende Nederlanders lezen die dag voor aan ouderen door het hele land. Ronald Giphart las het verhaal zelf voor op televisie, om 12.15 uur bij Omroep MAX op NPO 1. De Voorleeslunch wordt georganiseerd door de Leescoalitie in samenwerking met de Bibliotheken en laat zien dat voorlezen een gemakkelijk toe te passen dagbesteding is, die bijdraagt aan de kwaliteit van zorg voor ouderen. Sinds 2013 werken bibliotheken, buurthuizen en zorginstellingen door het hele land samen om op Nationale Ouderendag een Voorleeslunch voor ouderen te organiseren.

Bekijk het tv-fragment waar Giphart De Reünie voorleest.

Wilt u meer weten over de Voorleeslunch? Ga naar: www.nationalevoorleeslunch.nl

DE REÜNIE – Ronald Giphart

Zoals met zoveel verhalen is het moeilijk te achterhalen wanneer dit verhaal precies begint. Laten we van start gaan op de eerste vrijdag van oktober 2023. De locatie is Paviljoen Tweesprong, een roemrucht etablissement dat uitziet op een plek waar twee rivieren samenvloeien.

Die middag hebben er voor de lunch twee groepen gereserveerd. De studenten Maaike en Jeffrey, die als bijbaantje in dit restaurant werken, hebben vanmorgen linnen op tafels gelegd en bestek en wijnglazen ingedekt. Ze hebben beiden een geheim dat ze met niemand mogen delen, maar daar komen we nog.

Meteen na het middaguur beginnen gasten van beide groepen binnen te druppelen. Links bij de ramen met het fraaie uitzicht over het landschap worden dames van middelbare leeftijd geplaceerd, en in de buurt van de bar neemt een groep oudere mannen plaats. De vrouwen begroeten elkaar uitbundig met klapzoenen en innige omhelzingen. Liefdevol noemen ze elkaar ‘meisje’ en ‘lieverd’. Ook het weerzien van de mannen is warm en kameraadschappelijk, met stevige handdrukken en klappen op de schouders. ‘Kerel!’ ‘Maat!’

Aanvankelijk slaan beide groepen geen acht op elkaars aanwezigheid, want iedereen is vol van de hereniging met oude vrienden en vriendinnen.

En op dit punt van ons verhaal gaan we terug in de tijd naar begin oktober 1985, naar een zielloze wachtruimte bij Gate E12 van Atlanta International Airport in de Amerikaanse staat Georgia. Twee verschillende Nederlandse clubs zaten daar te wachten op een KLM-vlucht naar Amsterdam.

Beide ploegen hadden de dagen ervoor los van elkaar onnoemlijk veel meegemaakt. Omdat de vlucht vertraging had en de verveling toesloeg, werden er na verloop van tijd over en weer praatjes aangeknoopt en verhalen uitgewisseld over wat hen naar dit deel van de wereld had gebracht.

De vrouwen en coaches van de ene groep waren lid van het waterpoloteam van DVS (‘Door Vriendschap Sterk’). Ze hadden deelgenomen aan een prestigieus waterpolotoernooi van de Amerikaanse Stanford University, en dat zelfs gewonnen.

De mannen van de andere ploeg waren minder opgetogen. Hoewel zij tijdens hun bezoek aan Noord-Amerika wel degelijk euforische momenten hadden gekend, hadden ze ook intens verdriet en medelijden gevoeld. Twaalf dagen ervoor, op 19 september 1985, was Mexico getroffen door een uitzonderlijk zware aardbeving. Het N.N.R.T., het Nederlands Nationaal Reddingshonden Team, was een van de internationale brigades die waren ingevlogen om te zoeken naar overlevenden.

Met zes getrainde honden en twaalf begeleiders was het team naar het rampgebied afgereisd om in de brokstukken van de ingestorte gebouwen te speuren naar tekens van leven. De vrouwen van het waterpoloteam luisterden aandachtig naar verhalen over vergeefse maar ook geslaagde reddingspogingen. Bijvoorbeeld het moment dat de honden Bram, Sannie en Duco in een ingestort flatgebouw een moeilijk bereikbare plek lokaliseerden waar een zesjarig knulletje met twee zusjes vier dagen lang had gebivakkeerd. Toen de reddingswerkers hierover vertelden hield niemand het droog, zij zelf ook niet.

Tijdens de gesprekken werd er door de groepen een beetje naar elkaar gekeken, peilend, vorsend, misschien zelfs wel vederlicht hartendartelend, zoals dat vroeger werd genoemd. Ook gedurende de KLM-vlucht naar Amsterdam bleef er regelmatig contact tussen beide groepen, want het toeval had bepaald dat ze in de cabine van de Boeing 747 naast elkaar zaten. De gesprekken duurden tot hoog boven de Atlantische Oceaan, toen de verlichting in het toestel door de hoofdpurser werd gedimd.

Terug op Schiphol zagen beide teams elkaar voor het laatst bij de bagageband, waar ze gemoedelijk afscheid van elkaar namen alsof ze elkaar al jaren kenden. In de aankomsthal werden ze welkom geheten door uitgelaten achterblijvers: aanhang van de hondenreddingsbrigade in de ene hoek en aanhang van de waterpolospeelsters in de andere. In de consternatie verloren ze elkaar uit het oog, en dat zou natuurlijk vanzelfsprekend het einde van het verhaal zijn geweest… ware het niet dat het toeval zich achtendertig jaar later opnieuw met de loop van de gebeurtenissen begon te bemoeien.

Zelfs de meest hechte vriendenkringen kunnen na verloop van tijd uit elkaar vallen: vaak blijft er van een eertijds gevierd kameraadschap uiteindelijk niet veel meer over dan wat verkleurde foto’s, steeds vager wordende herinneringen en schokkerige videobeelden van mensen met gedateerde kapsels en dito brillen. Los van elkaar besloten zowel de waterpolovrouwen als de leden van de reddingsbrigade destijds dat ze dát niet zouden laten gebeuren, en daarom treffen ze elkaar ieder jaar trouw voor een reünie.

Het is de eerste keer dat ze Paviljoen Tweesprong aandoen voor dit jaarlijkse samenzijn en ook daarin speelt toeval een rol. Serveerster Maaike is de kleindochter van opa Jacques, die vroeger leiding gaf aan het voormalige hondenreddingsteam, en ober Jeffrey is de kleinzoon van oma Jeannette, die de waterpoloploeg van DVS in 1985 naar de overwinning wierp.

Als ze al meer dan een half uur in de eetzaal zijn, hebben de ploegen nog steeds niet door dat ze elkaar in de jaren tachtig zijn tegengekomen op een Amerikaanse luchthaven. Aan beide tafels praat men elkaar bij over de ontwikkelingen van het afgelopen jaar. De waterpolovrouwen, de ‘silver sisters’ zoals ze zich inmiddels noemen, zijn nog maar met z’n achten over. Twee oud-teamleden zijn verhuisd naar elders, twee lieten na verloop van tijd niets meer van zich horen en twee teamgenoten zijn na een ziekte zoals dat heet ‘uit de tijd genomen’.

Net als de waterpolospeelsters hebben ook de mannen van het hondenreddingsteam al meerdere leden naar hun graf gedragen. En dat niet alleen: alle herdershonden en retrievers met wie ze in de jaren tachtig zoveel vermisten hebben opgespoord – onder wie Bram, Sannie en Duco – zijn inmiddels opgenomen in de hemelse kennel. Iedere keer dat het bericht van de dood van een geliefde hond de leden van het team bereikte, kleurde de dag somber.

Bij het voorgerecht van gerookte zalm begint het beide tafels op te vallen dat er in de eetzaal nog een andere groep zit te lunchen. Net als achtendertig jaar daarvoor wordt er vanuit twee hoeken een beetje naar elkaar gekeken, peilend, vorsend, misschien zelfs wel vederlicht hartendartelend, want het idee dat dit op gevorderde leeftijd niet meer zou kunnen is natuurlijk bespottelijk.

Het toeval wil – dat verdomde toeval! – dat er bij beide groepen tijdens de jaarlijkse reünie na het opdienen van het hoofdgerecht traditioneel kort wordt gespeecht door degene die het samenzijn heeft georganiseerd.

Nadat Maaike bij haar opa’s tafel en Jeffrey bij die van zijn oma de borden met de hoofdschotels hebben uitgeserveerd, wil aan allebei de tafels iemand het woord nemen. Bij de vrouwen staat Jeannette op, precies op het moment dat in de hoek van de reddingswerkers Jacques zijn jasje dichtknoopt om zich op te richten.

Jeannette is de eerste die tegen haar glas tikt en het woord neemt.

‘Lieve vriendinnen,’ begint ze, maar daarna houdt ze zich even in. Ze wendt zich tot de tafel verderop en roept: ‘En zou ik ook even uw aandacht mogen, heren? Heren?’

Ze wijst op Jacques en gaat verder: ‘Ja u, meneer. Mag ik iets zeggen dat ook u aangaat?’

Jacques kijkt verbaasd geamuseerd in haar richting, net als de rest van zijn gezelschap. Er wordt goedmoedig gelachen.

‘Wij zijn een groep waterpolospeelsters,’ roept Jeannette.

‘En ik kan me vergissen, maar volgens mij hebben wij elkaar in 1985 ontmoet op het vliegveld van Atlanta, toch? Toch?’

Vanuit beide tafels wordt er met vrolijke ontsteltenis en instemming gereageerd. Inderdaad! Er gaat een schok van herkenning door de eetzaal, gevolgd door een blik herinneringen. De ontmoeting van toen, de samensmelting van beide groepen bij Gate E12 komt helemaal terug, de verhalen over spectaculaire overwinningen en hartverscheurende reddingen.

‘Nu wil ik toch nog even jullie aandacht,’ roept Jeannette over het gejoel heen. Ze tikt nogmaals tegen haar glas en maant nadrukkelijk om stilte.

‘Want ik wil iets vertellen, iets persoonlijks,’ zegt ze.

Haar intonatie zorgt ervoor dat iedereen stil valt.

‘Vijf jaar geleden overleed mijn man Henk, en dat weten jullie ook…’ Ze richt zich tot haar tafelgenoten… ‘Zijn dood was onwezenlijk en erg zwaar. Henk, van wie ik zielsveel hield, liet mij op zijn sterfbed beloven dat ik in mijn verdere leven niet zou wegkwijnen. Dat was een angstbeeld voor hem. Hij zei: “Je bent te jong om een Griekse weduwe te zijn.”’

Ze pakt haar wijnglas van tafel en neemt een kleine slok.

‘In het begin was ik daar helemaal niet mee bezig: er zou nooit een ander komen dan Henk, dat wist ik zeker. Nou denk ik dat iedereen in zijn leven ooit eens iemand heeft ontmoet met wie er iets had kunnen zijn, iemand met wie het nooit iets is geworden omdat er wetten in de weg stonden en praktische bezwaren en de tijd die nog niet rijp was.’

In beide gezelschappen wordt instemmend geknikt.

‘Ik denk dat iedereen iemand kent met wie er onder een ander gesternte liefde had kunnen opbloeien, noem het een achter-de-handliefde, een reserveliefde.’

Ze is even stil en zegt: ‘Ik had ook zo iemand.’

Aan de tafels wordt er aandachtig naar haar geluisterd.

‘De man met wie ik zo’n band voelde, kende ik echter eigenlijk helemaal niet. Ik wist niets van hem, behalve dat ik hem een zeer aantrekkelijke en leuke vent vond. Ik had hem kortstondig ontmoet op… waar ook alweer?’ Ze doet alsof ze nadenkt. ‘Op een vliegveld in Atlanta.’

Nadat ze dit heeft gezegd stroomt er een golf vrolijke ontzetting door de eetzaal.

Ze gaat verder: ‘Vroeger was het natuurlijk onmogelijk geweest om nog achter de gegevens van die man te komen, maar tegenwoordig is dat een stuk eenvoudiger. Anderhalf jaar na de dood van Henk besloot ik om die kerel die maar in mijn hoofd bleef spoken toch eens te googelen. Ik wist alleen dat hij met reddingshonden in Mexico was geweest en Jacques heette, maar dat bleek genoeg.’

Hierna zegt Jeannette tegen Jacques: ‘Misschien moet jij het even overnemen.’

‘Juist!’ roept Jacques, met ook een glas wijn in zijn hand. ‘Want ik was na mijn scheiding alweer een jaar of acht vrijgezel en had voor mezelf bedacht: op mijn station zal geen trein meer stoppen. Tot ik plotseling vanuit het niets een berichtje kreeg van een knappe waterpolospeelster die ik jaren daarvoor in Amerika had ontmoet. Natuurlijk herinnerde ik mij haar, sterker nog…’

Naar de andere tafel roept hij: ‘Niets ten nadele van de andere speelsters, maar zij was de enige die ik mij herinnerde.’

Zijn uitspraak ontlokt vrolijke verontwaardiging aan de tafel van DVS.

‘Geloof het of niet, maar ik heb het jaar daarna zelfs het WK Waterpolo in Madrid gevolgd in de hoop een glimp van haar op te vangen.’

‘We haalden zilver,’ voegt Jeannette toe.

‘In haar mail vroeg de vrouw hoe het met me ging en of ik heel misschien wellicht zin had om eens een kopje koffie met haar te drinken,’ gaat Jacques verder. ‘Ik dacht: waarom niet? Koffie drinken kan altijd. Ik hou van koffie.’ Hij neemt een slok. ‘En van wijn.’

Hij zet een paar stappen in de richting van Jeannette, die op haar beurt ook naar hem loopt. ‘En ik hou ook van Jeannette, zoals jullie inmiddels beginnen te begrijpen.’

Als ze naast elkaar staan, zegt Jacques: ‘Lang verhaal kort, want jullie zitten te wachten tot jullie mogen aanvallen op die heerlijke hoofdgerechten voor je en wij staan maar te praten…’

‘Het bleef niet bij een kopje koffie,’ neemt Jeannette het van hem over. ‘En het is dus ook helemaal geen toeval dat wij hier met onze teams vanmiddag zitten, dat hebben wij gewoon gearrangeerd met mijn kleinzoon Jeffrey en Jacques’ kleindochter Maaike, die hier allebei werken, en dat is dan wel weer toeval.’

Iedereen kijkt naar Maaike en Jeffrey, die elkaar besmuikt glimlachend aankijken.

‘Daar kwamen we achter op een bijzonder moment,’ zegt Jacques. ‘Namelijk toen we onze verloving aankondigden aan onze wederzijdse families.’

‘En dat is de echte reden dat we hier met elkaar zijn,’ zegt Jeannette. ‘Want gisteren zijn Jacques en ik in klein gezelschap getrouwd, en vandaag willen we ons huwelijk met jullie allen vieren, omdat jullie erbij waren toen we elkaar al die jaren terug voor het eerst zagen.’

‘Laten we het glas heffen op de liefde!’ zegt Jacques, met zijn glas omhoog, waarna iedereen van beide gezelschappen warmhartig met hen meeproost.

Zowel de waterpolospeelsters als de reddingswerkers staan hierna op om het nieuwe paar uitbundig te feliciteren met deze onverwachte wending. En zoals het met veel verhalen moeilijk is te achterhalen wanneer ze precies beginnen, weten we zeker dat dit verhaal voorlopig nog lang niet zal eindigen.