De Volkskrant, 25 februari 2011
Dit schrijf ik, zeg ik er maar eerlijk bij, rozig van een fles wijn (geïntoxiceerd door alcohol) (dronken). Ik werk niet vaak met een slok op, sterker, ik geloof dat ik nog nooit iets heb gepubliceerd dat ik onder invloed heb geschreven. In weerwil tot het volksromantische idee dat schrijvers geregeld ladderzat uit het café waggelen om in een vlaag van spraakwatergenialiteit hun diepzinnige teksten op het papier te kwakken, is schrijven juist een bezigheid die welvaart bij concentratie en rust.
Spiritualiën, verdovende middelen en oppeppers komen – bij mij – het schrijven niet ten goede. Althans, dat heb ik geconcludeerd toen ik overlas wat ik in het verleden in bezopenheid heb geschreven: larmoyant onmachtig zelfoverschattend gebroddel.
Desalniettemin wordt er ook op dit moment vrolijk gewalst over de dansvloer in mijn hoofd, en niet zonder reden. Dit stukje gaat over Bart Chabot, mijn vriend zeg ik er maar bij, wiens nieuwe boek Diepere lagen gistermiddag is verschenen. Door omstandigheden kon ik helaas niet bij de presentatie zijn, vandaar dat ik vanavond in de beslotenheid van Chabots manuscript en een fles wijn mijn eigen vernissage heb gevierd.
De ondertitel van Chabots boek is ‘verslag van een bestraling’ en dat is letterlijk wat het is. Minutieus en zakelijk vertelt Bart over de ontdekking van een zeldzaam brughoektumor onder zijn hersenpan, de medische afwegingen en de daadwerkelijke bestraling. Chabot is, zoals mensen van zijn tv-optredens weten, openhartig en eerlijk over zijn ziekte. En dan raakt hij in zijn memoires op het punt dat hij door pijnstillers in een roes komt die zijn geest voert naar de wezenlooste krochten tussen hemel en aarde. Het verslag stijgt letterlijk op. Chabot maakt indrukwekkende notities van zijn wilde nachtelijke escapades, die in schril contrast staan met de nuchtere beschrijving van zijn behandeling.
Het resultaat is een bijzondere ziektegeschiedenis. Het liefst had ik samen met Bart het glas geheven op zijn boek, ware het niet dat hij niet drinkt, of althans allang niet meer, of althans alleen nog bij wijze van hoge uitzondering. Wanneer drank een te grote grip op iemand heeft, dan heeft hij de keuze tussen de verdommenis of de drooglegging. Bart dacht jaren geleden aan zijn geliefde en zijn vier jongens, en koos voor het laatste.
Behalve die ene keer.
Na een optreden waren Martin Bril, Bart en ik op doortocht van Hot naar Her in een diep gesprek geraakt over de lagen van onze vriendschap. Gedrieën zwalkten we door de straten van een stadje in de provincie. ‘We drinken er nog één in het hotel’, besliste Bril onderweg naar onze slaapplaats. ‘Ook jij, Chabot, jij drinkt met ons mee.’
‘Maar ik drink niet.’
‘Vanavond wel.’
Aangekomen bij het hotel kwam er een jongen op ons af gesneld, roepend dat de bar net was gesloten. ‘Dat komt goed uit’, zei Bril, ‘we willen er geen andere mensen bij.’
De ober liet zich vermurwen. Bart bestelde één flesje Duvel, een biertje dat hij al een jaar of vijftien niet had gedronken. Wij dronken met hem mee. Eén Duvel werd twee werd drie werd vier. En zo zaten we midden in de nacht, in een verder verlaten hotelbar in een achterafstad, gedrieën verduiveld dronken te zijn, ongewis van alle ellende die nog zou komen.
Ik drink erop, op die dronkenschap.