Dit is geen zelfmoord, alleen maar wurgsex

Het Parool, 6 mei 1994

Boekrecensie: Arnon Grunberg: Blauwe maandagen, Nijgh & Van Ditmar, ƒ 34,90

Weergaloos debuut van Arnon Grunberg

Al eeuwen lang is de jeugd opstandig en losbandig, en al eeuwen lang is dat een onderwerp in kunst en literatuur. Ook Blauwe maandagen, de debuutroman van de drieëntwintigjarige Arnon Grunberg, is het verslag van de Storm und Drang van een jonge amokmaker zonder oorzaak. Grunberg is even oud als Gerard Reve was toen diens adolescentieroman De avonden verscheen, vermeld ik daarbij suggestief, omdat ik Blauwe maandagen van dezelfde orde van grootte vind. Op zijn minst, wel te verstaan. Zelden heb ik de drang gehad om zo de loftrompet over een boek te schallen, als over deze roman. Er mag dan wellicht niets nieuws zijn onder de zon, zoals al in  het Oude Testament staat, maar Grunberg heeft dat wel onnavolgbaar opgeschreven.

Het gebeurt me niet vaak (meer) dat ik een boek tijdens het lezen moet wegleggen omdat ik het te goed vind. Het is jammer dat deze recensie maar zevenhonderdvijftig woorden mag bevatten, want het liefst had ik nu Blauwe maandagen in zijn geheel geciteerd, om aan te geven wat het zo bijzonder maakt: de naïef-ironische stijl (die in de verte iets weg heeft van schrijvers als Philip Roth, J.D. Salinger, Nescio. Zwagerman, Lanoye en de Bratpack-Amerikanen) en het ogenschijnlijke gemak en plezier waarmee de belevenissen van de hoofdpersoon worden verteld.

Die jongen heet Arnon Grunberg zijn naam lijkt op de naam van de schrijver en hij is de enige zoon van een volslagen neurotisch joodsechtpaar, waarvan de vader handelde in onduidelijkheid en de moeder allergisch is voor de hele wereld. Met hetzelfde vertederde wanhoopsvenijn waarmee Van Egters en Portnoy hun ouders beschreven, Arnon de zijne: “We aten braadworstjes. Mijn vader zei dat God niet op een braadworstje meer of minder keek. God misschien niet, maar mijn moeder wel.”

In de eerste episode van de roman is Arnon vijftien jaar en wil hij de Koning van de onderwereld worden. Hij zit op het Vossius Gymnasium (de Amsterdamse variant op het Pencey College van Holden Caulfield) en heeft een vaste relatie met het eveneens vage, maar niet minder mooie meisje Rosie. Samen worden ze geregeld dronken, om vervolgens contracten af te sluiten dat ze nooit zullen worden als volwassenen: “Dat beloofden we tamelijk plechtig, want toen wisten we nog dat met al die ouwe zakken het ook eens hadden gezegd dat ze het allemaal anders zouden doen. Ze hebben het natuurlijk allemaal gezegd en allemaal hebben ze geloofd in wat ze zeiden.”

Nadat Rosie Arnon ontmaagd heeft (dit hoofdstuk heet simpelweg ‘Neuken’), verlaat zij hem voor een andere jongen en wordt Arnon van school gestuurd. Deze episode besluit hij met een regel van Bob Dylan: “I was so much older then. I’m younger than that now.”

In het deel hierop is Vernon negentien en werkt hij bij een uitgeverij. Zijn vader zit inmiddels in een rolstoel. Het is een literaire prestatie van de hoogste klasse dat Grunberg met genegenheid en humor weet te vertellen hoe Arnons vader het tapijt onderpoept als zijn moeder en een verpleegster ruzie maken. En het einde van dit deel, waarin een kennis van Arnons vader over de oorlog vertelt, mag wat mij betreft de Nederlandse overslaan en meteen tot de Wereldliteratuur worden gerekend. Als zijn vader in het volgende deel (‘De meisjes’) is overleden, verliest Arnon zich in alcohol en sex. Hij heeft schulden, maar van het geld dat hij van zijn moeder leent, laat hij callgirls komen of bezoekt hij bordelen, het is wederom verbluffend hoe naïef-schaamteloos dit alles verteld wordt (over pijpen bijvoorbeeld: ‘Ze deed (…) alsof ze een warme kroket van de Febo probeerde weg te werken’, en over aftrekken: ‘Ik had er nu heel veel ontmoet, maar uiteindelijk trokken ze allemaal af alsof ze glazen aan het spoelen waren. In de laatste episode probeert Arnon carrière te maken als gigoio, maar in, plaats dat hij opdrachten krijgt, betaalt hij zelf nog steeds voor meisjes. Zijn verlangen om koning van de onderwereld te worden, verdwijnt echter nooit.

Het is onvermijdelijk dat in een recensie een boek tekort wordt gedaan. Ik zou over Blauwe maandagen nog veel meer willen vertellen, over hoe onvoorstelbaar puntig het boek is, hoe wijs, maar ook hoe grappig (prachtige zinnen als: “Dat waren van die nachten dat ik thuiskwam en dacht: Als ik me nu ophang, doe ik er een briefje bij: Dit is geen zelfmoord, alleen maar wurgsex”). Ik moet het helaas houden bij de steekwoorden ‘droomdebuut’, ‘Librisprijs 1995’ en ‘allemaal lezen.