de Volkskrant, 28 april 2011
In een van hun Bescheurkalenders schreef Wim de Bie dat hij en Kees van Kooten erg van poep- en piesgrappen hielden. Hij legde uit dat mensen die daarom moeten lachen volgens amateurpsychologen moeite zouden hebben gehad bij het zindelijk worden. De papieren weggooiluier beeft hierin verandering gebracht. ‘Mensen, geboren in 1965 en later, vinden poep- en piesgrappen nier meer leuk’, beweerde Wim de Bie.
Mijn kinderen zijn van ver na 1965, ze hadden inderdaad geen moeite met zindelijkheid en toch smullen ze van een goede scatologische anekdote. Zo genoten ze van wat mij afgelopen weekend overkwam op een popfestival in Brabant. Vlak voor mijn voorleesbeurt moest ik naar her toilet. Nu had ik natuurlijk rustig even kunnen wateren achter de productievrachtwagens van Golden Earring of Bløf maar ik ben een beschaafde festivalgast en dus vroeg ik een backstage-medewerkster waar ik mijn gevoeg kon doen.
Ze wees me op een Dixi een stukje verderop: een manshoge wc-cel van bruin kunststof. Aan de ligging te zien stond het mobiele toilet al urenlang pal in de felle zon. Nogmaals, niets verplichtte me om dit kabouterschijthuisje te gebruiken, behalve de schande als ik zou worden betrapt met mijn geslachtsdeel uit mijn broek achter de tent waar Roel van Velzen speelde.
Voor ik het deurtje van de Dixi opende nam ik een enorme teug zuurstof zodat ik nier hoefde te ademen tijdens mijn bliksembezoek. Bij binnenkomst voelde ik het meteen: het was drukkend warm in her poepoventje. Omdat ik mijn adem inhield rook ik niets, maar ik stelde me voor dat het er walmde en dat mijn kleren miljarden stankmoleculen absorbeerden. Gierdruppels op mijn voorhoofd, klam poepzweet op mijn rug.
Er was een minuscuul pvc-urinoirtje in een hoek en een diepe brilloze ton met een gat in het midden. lk koos voor de laatste en terwijl ik mij ontspande keek ik naar de bruin-blauwe oersoep op de bodem van de ton. Dobberende drollen, eilandjes verweekt toiletpapier en tampons in een bruine brei; toen ik er te lang naar keek kreeg ik wat medici een omgekeerd peristaltische schokreflex noemen: ik kokhalsde.
Vervelend bijeffect was dat ik mijn adem niet kon inhouden en een hap dixidamp in mijn longen zoog. Dodelijke bacteriën zouden zich nestelen in mijn bronchiën. Het vreemde was: ik rook helemaal niets. lk voelde me een buitenaards wezen dat op een planeet terecht is gekomen waar hij een giftige atmosfeer verwacht, die helemaal niet giftig blijkt. Verbaasd snuffelde ik nogmaals.
Niets. Geurloos. Op een meter afstand dreven de keutels vrolijk in een plas blauwe chemicaliën, zonder enige onwelriekendheid af te scheiden. Hel zal een misplaatste academische nieuwsgierigheid zijn geweest dat ik me onderzoekend naar het gat bewoog. Hoe kon het dat ik niets rook? En toen boog ik me blijkbaar iets te ver voorover, waarop mijn vulpen uit mijn borstzak gleed, om met een doffe plons in de excrementensoep te vallen. Mijn oude vulpen.
Even staarde ik wezenloos naar de bodem. Live in mijn eigen poep- en pies-slapstick. Niet eens een fractie van een seconde heb ik overwogen om mijn arm in her gat te steken en het kleinood uit de drab op te vissen. Zelfs niet in de wetenschap dat mijn kinderen dit pas echt hilarisch zouden hebben gevonden.