Doe Maar 2008

de Volkskrant 16 juli 2008

Laat ik beginnen met de geschiedenis van mijn ogen. Halverwege 1982 kreeg ik contactlenzen, nadat ik vanaf mijn 9de een bril, model jaren zeventig, had gedragen, met van die aan elkaar gelaste verchroomde fietswielonderdelen. Lous Haasdijk, was mijn bijnaam. Ik neem aan dat ik hoopte dat met mijn overstap op contactlenzen de gemeente Soest dranghekken om mijn ouderlijk huis zou moeten neerzetten om de stroom ‘meisjes die door mij wilden worden ontmaagd’ een beetje te reguleren.

Die hekken konden ongebruikt weer terug in het vet. Mijn lenzen symboliseerden desalniettemin levenslust, nieuwe wegen, een nieuw begin.

Zoals ik gisteren beschreef zag ik – zonder bril – in 1982, in het Baarnse jeugdhonk de Boemerang, een optreden van Doe Maar. Voor mij was dit de juiste band op het juiste moment. De meisjes die ik destijds aanbad, droegen roze-groene buttons op hun vrolijke tuinbroeken, en dus droeg ik die ook (die buttons).

Van de eerste drie lp’s van Doe Maar kende ik ieder nummer uit mijn hoofd, omdat ik de platen heel heel heel vaak draaide. De teksten waren larger than life, groter dan mijn leventje in ieder geval. Whisky coke rum of bier, wees niet bang voor mijn lul, vraag me niet waarom de wind waait, ze is ze is van mij, véél te vrij, en je rookt alleen de hoesjes, als jij wou dan verfde jij de wolken blauw.

Ik was fan, tot velen in mijn omgeving na verloop van tijd begonnen te beweren dat Doe Maar een marketingstunt was om jongemeisjesharten sneller geld te laten kloppen. Dat is een vast procedé; mijn dochter had hetzelfde met K3. Laatst hoorde ik haar zeggen dat K3 ‘voor ukkies’ was. Ze is zelf al 8 namelijk. Achteraf vind ik het beschamend dat ik destijds anderen liet bepalen wat ik ergens van vond, maar dat hoort nu eenmaal bij ouder worden. Volwassen worden is voornamelijk leren je niet te schamen voor je voorkeuren.

Afgelopen zaterdag had een vriend een kaartje over voor het uitverkochte concert van Doe Maar in de Kuip. Ik kon eigenlijk geen reden bedenken om niet mee te gaan, behalve dat de WDR die avond een herhaling van Tatort uitzond. Ik heb een hekel aan mensenmassa’s, ik vind dat voetbalstadions zijn gebouwd voor voetbal, ik hou niet van meezingen en zeker niet van groepen krampachtig jeugdige leeftijdsgenoten.

‘Kom op, je wilt het best, maar je durft het niet toe te geven’, zei mijn vriend. Ik gaf toe.

Nu moest ik afgelopen zaterdagmiddag, voordat we naar Rotterdam reden, bij mijn opticien een nieuwe bril ophalen. In 1993 heb ik mijn lenzen weer weggedaan, omdat ik er om de paar maanden ergens een kwijtraakte en ik erg moe werd van mijn eeuwigdurende gebrek aan lenzenvloeistof. De bril die ik zaterdag kreeg, heeft (slikgeluid) varifocusglazen, en dan weet je dat de aftakeling definitief is ingezet. Met varifocusglazen is er geen weg meer terug; het tandvlees trekt definitief terug, de haargrens wijkt, botten worden brozer.

Terwijl op het podium de energieke zestigers, schijnbaar niet gehinderd door welke fysieke aftakeling dan ook, de Kuip volledig plat speelden, kwamen er bij vrijwel alle nummers herinneringen aan vroeger tijden. Dat laantje. Dat meisje. Die avond. Die blik. Die spanning. Die zitzak. Die eenzaamheid. Die onbeantwoorde verliefdheid. De tijd dat ik de wereld nog zag door toekomstvolle ogen.

Martin Bril is 18 augustus terug in de krant. Tot die tijd verschijnen berichten en gedichten van hem op internet, zie vk.nl/bril.