Het Parool, 5 mei 1995
Boekrecensie: Marion Bloem: Muggen mensen olifanten, De Arbeiderspers, ƒ 39,90
Wenn jemand eine Reise tut, so kann er was erzählen,” weten onze Oosterburen het treffend te verwoorden. (Laat dat reizen maar rustig aan hen over). Oftewel: met de reizen, komen de verhalen, en een stapel reisverhalen noemen we een reisboek. Muggen mensen olifanten is het eerste echte reisboek’ van Marion Bloem, zoals voorin die bundel behulpzaam wordt vermeld (hoeveel ‘onechte’ reisboeken zij geschreven heeft staat er niet bij). In Muggen mensen olifanten staan maar liefst 57 echte reisverhalen, verdeeld over 362 pagina’s. Ik schat dat er gemiddeld per verhaal drie personages worden geïntroduceerd, waardoor we maar liefst rond de 175 interessante mensen kunnen leren kennen!
Die Marion Bloem, die is ook wel overal geweest zeg! Noem een land en ze heeft er in hotels vertoefd, bij familieleden of kennissen gelogeerd, festivals bezocht, hoogwaardigheidsbekleders ontmoet of andere diep-fascinerende dingen meegemaakt. En dat allemaal in een periode van twee jaar, want gedurende het tijdvak 1993-1994 werd La Bloem door het Algemeen dagblad van hot naar her gestuurd. Bali, Italie, Mali, Japan, Parijs, Irian Jaya, Vietnam, lowa, Kuala Lumpur, Oeganda, Bolivia, Maleisië, Amsterdam, al deze plaatsen (en nog veel meer) deed het voormalige ongewone Indische meisje aan. Tot de verbeelding sprekende settings, dat zeker, maar toch – en dat is het opmerkelijke – verschillen Bloems belevenissen en beschrijvingen niet wezenlijk van gemiddelde busvakanties naar Lloret de Mar of tripjes naar de Keukenhof.
Je moet even door het interessante oriëntaalse of exotische toontje prikken (‘Toen Unicef mij vroeg om naar Bolivia te gaan en daar een onderwijsproject in Bolivia te bekijken dat als doel heeft het gevoel van eigenwaarde te herstellen en Indianen naar school te krijgen door niet alleen in het Spaans, de taal van onderdrukker, maar ook in hun eigen Indianentaal les te geven, hoefde ik niet lang na te denken. (…) Ik verheugde me erop weer eens tussen de Indianen te zijn”), om er achter te komen dat bijna alle verhalen eigenlijk gaan over voedsel, de plaatselijke manieren van theezetten, rondzwervende Nederlanders, de aantrekkingskracht tussen tweeënhalf miljard mannen en Marion Bloem.
Want wat is ze mooi hè, die Bloem, en wat vindt ze het vervelend dat zo veel mensen haar op haar schoonheid beoordelen, zo vervelend dat ze er ontiegelijk vaak op terugkomt. Ik ben na een veertigtal verhalen gestopt met streepjes zetten, omdat ik er een beetje moe van werd te lezen hoe iedereen bedwelmd werd door Bloems uiterlijk en hoe niemand kon geloven dat ze al zo oud is (richting vijftig). Maak er dan een fotoboek van, denk ik dan.
Niet alleen knap: Bloem is bijkans ook een heilige. Het lijkt wel of deze moeder Theresa van de Nederlandse reisliteratuur via Muggen mensen olifanten solliciteert naar een baan als plaatsvervangend staatshoofd of rondtrekkende ambassadrice. Waar ze ook komt: onmiddellijk maakt ze nieuwe vrienden, krijgt ze van iedereen cadeautjes of gratis (dure) hapjes, en komt ze op voor de misdeelden en de seksueel gefrustreerden. Bloem wentelt zich met erg veel gemak in de wereld van de groten der aarde (directeuren, Japanse modeontwerpers, beroemde – niet bij naam genoemde – schrijvers en kunstenaars), maar evenzeer gaat ze net zo frank en vrij om met oude vrouwtjes, fietstaxi-rijders of rijstverkopers. Iedereen houdt van haar, en iedereen ziet ook onmiddellijk in dat zij, vanwege haar Indische bloed, geen gewone uitbuitende westerling is. Zo ontmoet ze in Alice Springs een Aboriginal-mevrouw: “Dan kijkt ze op, onze blikken kruisen elkaar (…) en ik (…) besef opeens de waanzin van al dat geschrijf over deze mensen alsof ze een zeldzame diersoort zijn, waar ikzelf notabene aan mee wil doen. Vol schaamte wil ik me gauw omdraaien en weglopen, maar ze legt een hand op mijn arm, trekt aan mijn mouw, kijkt me aan met haar zwarte doordringende ogen en vraagt me: ‘Waar kom jij vandaan? Wat is jouw land? Je bent een blanke vrouw, maar je bent zwart zoals wij!’ ” Ja, dat zullen ze tegen Beatrix nog niet zo snel zeggen!
In dit ‘eerste echte reisboek’ staat ook een verhaaltje waarvan je je kunt afvragen wat het er doet. In ‘Een beetje raad voor de kunst’ krijgt de Raad voor de Kunst, afdeling Letteren even een veegje uit de pan, omdat Bloem een tijdje in het bestuur zat en een project van haar geen subsidie kreeg. Dit is op zich een vrij vermakelijk stukje, al durft Bloem geen man en paard te noemen, waardoor haar aanvalletje niet echt overtuigend is.
Ik vind het wel het meest interessante verhaal uit de bundel, want de resterende 56 zelfverheerlijkende reisverslagjes ontstijgen het ansichtkaart-niveau nauwelijks. Een overbodig boek.