Een blote komma in vaders circus

Het Parool, 17 februari 1995

Boekrecensie: Pierre Platteau: School nummer 1, Atlas, ƒ 32,90

School nummer 1, de debuutroman van de 49-jarige Vlaming Pierre Platteau, is volgens de achterflap ‘geen ongelukkig boek’. Ik vraag mij werkelijk af welk leed volgens de achterflap-opsteller dan wèl ongelukkig mag worden genoemd, want in mijn ogen is School nummer 1 in- en in-kommervol. Hoewel de Nederlandstalige literatuur sinds de Bevreiding overspoeld is met meesterwerkjes over moeilijke kinderjaren en het wisselen van melktanden, heb ik zelden zo’n overweldigend trieste roman gelezen. Dit boek gaat pas over een unhappy childhood!

Overigens is School nummer 1 zeker geen larmoyante roman, als de flap dat met ‘ongelukkig’ bedoelt. Hoewel de ellende, de vernederingen, de onvervulde verlangens, de gemiste kansen en de moedeloosmakende zieligheden van de bladzijden spatten, doet de hoofdpersoon nergens huilerig over zijn verdriet. Daarvoor is de jongen (volgens de achterflap heet hij Pierre Platteau, maar in het boek is hij naamloos) misschien nog wat te jong. De jonge Pierre regiseert zijn omgeving alleen maar – zijn zeer agressieve vader, zijn toegewijde moeder, zijn goedzakkerige bompa, zijn nonkels en tantes, zijn leraren, de mensen uit de volksbuurt Molenbeek – en hij plaatst hierbij al dan niet nuchter, angstige, begrijpende, cynische of onwetende opmerkingen.

In het begin van het boek houdt de vader van de nog zeer jonge Pierre hem bij de reling van een brug, waarna hij zegt: “Ik zal je maar in het water gooien, zeker? Vermits het toch nooit meer goed komt tussen je moeder en mij?” Uiteraard is dit dreigement niet voor Pierre bedoeld maar voor diens moeder, die er op een afstandje bijstaat en die van plan is haar man te verlaten. Daar heeft Pierres vader dan ook alle aanleiding voor gegeven. Niet alleen heeft hij in de Tweede Wereldoorlog gecollaboreerd met de Duitsers, tevens heeft hij zich na zijn strafdetentie ontwikkeld tot een ware huistiran, een sadist en machtswellusteling.

Na de scène op de brug verlaat Pierres moeder haar man niet: ze gaat weer gedwee mee en hij mag haar weer geregeld tot bloedens toe afranselen. Zelfs maakt ze geen groot misbaar als Pierres vader zijn jonge zoon (en ook zijn eigen inwonende vader) in elkaar timmert. In de beschrijvingen van deze misdaden toont Platteau zich een ware meester, ik heb er geen ander woord voor.

Erg sterk is de manier waarop de hoofdpersoon (eigenlijk: het hoofdpersoontje) ondanks alle verschrikkingen en psychologische terreur de nodige afstand bewaart en zijn vader niet veroordeelt. Als zijn vader bijvoorbeeld vindt dat zijn gezin niet goed heeft gereageerd op een bioscoopfilm van Abbott en Costello, moeten zijn zoon en vrouw zich in de huiskamer uitkleden, waarna hij heel didactisch een grote leren riem tevoorschijn haalt. Citaat:

“Wat was je fout?” bijt hij me toe. Zelf vond ik de film ook niet zo bijzonder, maar ik weet niet of ik te veel of te weinig heb gelachen. (…) “Alles?” stel ik voor. Hij knikt. “Alles. En wacht maar. Ik zal je leren voor de fouten die je nog zal maken.” Hierop ondergaat de jonge Pierre de slagen van zijn vader alsof hij die verdiend heeft. Na een tijdje is zijn moeder aan de beurt, die een nog heftiger tuchtiging krijgt. Het doet Pierre verzuchten: “Aan mij besteedt hij weinig aandacht intussen, ik ben maar een blote komma in zijn circus.”

Misschien bedoelt de achterflap dat wel met ‘niet ongelukkig’: dat de jonge hoofdpersoon zijn vader blijft bewonderen en dat hij liever één minieme uiting van diens liefde krijgt dan de duizenden vertroetelingen van zijn innemende opa. Want op bompa opa kijkt het ventje neer, terwijl hij zijn pake voortdurend wil laten zien hoe hij aan diens ideale zoonbeeld voldoet. Het schrijnendst (en tegelijk grappigst) probeert hij dit tijdens een sinterklaasviering, als zijn vader zich heeft verkleed en Pierre dit onmiddellijk doorheeft: “Plots weet ik het. Mijn vader wil dat ik slim ben (…), mijn vader wil zien of ik de echte van een valse Sinterklaas kan onderscheiden! Nu ik het begrepen heb moet ik nog harder lachen, ik spring op en neer, en begin als een wildeman aan zijn rode deken te trekken. ‘Hier!’ hijg ik. ‘Hier!’ Mijn vader wil ook dat ik sterk ben, dus wurm ik met al mijn kracht zijn vingers los van rondom het stuk hout, ik plooi ze zo ver mogelijk in de tegenovergestelde richting. Hij onderdrukt een kreet van pijn, woede, en vraagt somber met zijn valse stem:’ Wat doe je?'”

Niets wat de jonge Pierre doet kan rekenen op de instemming van zijn vader. Tot een echt groot vader-zoonconflict komt het in School nummer 1 vooralsnog niet, al gebeurt er op het eind van het boek wel iets anders dramatisch. De oude Pierre Platteau heeft in een interview onthuld dat School nummer 1 het eerste deel is van een vierdelige autobiografie over de eerste vijfentwintig jaar van zijn leven. Hoewel het misschien ongepast klinkt stemt mij dit uitermate vrolijk. Op naar de Scholen nummers 2, 3 en 4 zou ik bijna juichend willen uitroepen.