Een caroiaanse nacht

Boutart, november 1992

VOORPUBLIKATIE UIT GIPH, VERSCHUNT JANUARI 1993 BIJ UITGEVERIJ NIJGH & VAN DITMAR

door Ronald Giphart

Jij zegt dat het de hoogste vorm van epistolografie is als een vrouw om je brief moet huilen. Ik weet het niet. Volgens mij is het veel hoger als een vrouw na het lezen van je brief klaarkomt. Of als ze zich na lezing naar je toesnelt, zich schielijk ontkleedt en vertwijfeld uitroept: ‘JA! NU! HIER! IK WIL HET!’

Toen ik thuis kwam van mijn kerstvakantie, lagen er een brief op me te wachten. Het was van Asja, mijn vulvine. Een erg grappig afscheidsbriefje, al zeg ik het zelf. Het was leuk geweest, schreef Asja (dat vind ik altijd zo’n onzin: ‘leuk geweest’), maar er was een beetje een ander. Dat schreef ze echt: een beetje een ander. Van een huisgenote hoorde ik dat Asja in de dagen dat ik in Zwitserland zat dus echt de beest heeft uitgehangen. Mijn kleine entreneuse had dus rondgehoereerd. Mooi. Ik blijf het vreemd vinden waarom je van anderen dingen niet kunt hebben, die je jezelf wel toestaat. En ik ben daar dan ook nog erg extreem in. Mijn perceptie van de wereld ziet er als volgt uit: ik mag alles en de rest van de mensheid mag niets. Asja nam ik dus echt dingen kwalijk. Toen ‘ik zeventien was liet ik nog geen afscheidsbriefjes achter waarin stond dat ik me ’te jong voelde’ voor een relatie omdat ik eerst ‘de wereld wilde ontdekken’ (ja ja, met de nadruk op dekken, denk ik dan maar). Toen ik zeventien was, was ik nog een Heel Erg Zielige Jongen. Toen ik zeventien was, heb ik voor het eerst (en waarschijnlijk ook het laatst) een vrouw het bed in geschreven (zonder dat dat uitpakte zoals ik het wilde). Het meisje heette Caro en God weet dat ik verliefd op haar was. Alleen: alles zat tegen. Zij was mooi, intelligent, meedogenloos, gewild en ze werd voortdurend verlaten door beesten van gozers; ik was onooglijk tenger, ziekelijk puberaal en bijna te groen om blauw te lopen. Caro beschouwde mij (net zoals Céline overigens) als ‘een vriend’. Caro vond dat ze zo goed met me kon praten, en onze gesprekken waren erg belangrijk voor haar. De wreedste uren van mijn leven heb ik op haar kamer meegemaakt als ze zich stond te verkleden en op te maken, en niet beschaamd was mij af en toe haar lichaam te laten zien. Dan praatte ze over die, en over die, en hoe ze hem, en hem – en ik luisterde alleen maar (verliefd, zum Tode betrübt) en altijd schikte ik mij in mijn lot: dat ik wel met haar naar kroegenenfeesten mocht, maar dat zij met een ander weer zou vertrekken. Voor mijn gevoel heeft het mijn hele schooltijd geduurd eer ik al mijn moed bij elkaar schraapte om Caro, zo achteloos mogelijk, te vertellen van mijn verliefdheid. Mijn timing kon niet slechter. Caro was net door de zoveelste bruut in de steek gelaten en uitgerekend nu had ze alle vertrouwen in ‘de man’ opgegeven. Jongens willen alleen maar seks, zei ze. Ik riep van niet. Echt niet. Voor mij geen seks. Maar Caro geloofde het niet. Ik vertelde wat ik voor haar voelde en ik stond te trillen op mijn benen. Caro zei: ‘Weet je Giph, soms denk ik dat dat best wel moet kunnen: zomaar een avond met jou. Maar het zou te makkelijk zijn. Het kan echt niet. Het zou de vriendschap kapot maken. Vriendschap met jou is me meer waard dan een dom avondje seks.’ Een dom avondje seks, mamma. ‘Okee, dan gaan we nu met elkaar naar bed, ’trapte Caro me nog dieper de grond in, ‘en het zal best leuk zijn, maar dan? Jij bent verliefd op mij, ik niet op jou. Ik ben bang dat als wij een keer vrijen jij je allemaal dingen in je hoofd gaat zitten halen. Dingen die er niet zijn. Het zou heel gemeen van mij zijn om dat te doen. Als ik om je geef – en dat doe ik – ga ik dus niet met je naar bed. Ik heb liever een goede vriendschap, dan seks. Seks heb ik wel met iemand die niet zo belangrijk voor me is. ‘Tijdens dit gesprek had Caro zich opgemaakt en besprenkeld. Ze verwisselde ongegeneerd een kanten hemdje. Ik verdween naar de plee om te janken, echt waar. Later fietsten Caro en ik samen naar onze stamkroeg. Halverwege de avond werd het mij droef te moede; ik besloot naar huis te gaan, maar Caro hield me tegen en zei dat ze zich echt bezorgd maakte. Ik zei dat ze dat echt niet hoefde te doen, en thuis in mijn kamer sleepte ik de halve wereldliteratuur uit mijn vaders boekenkast voor een enorm en nietsontziend wanhoopsepistel. Ik jatte allemaal mooie passages, ik vergeleek Caro met een zomerse dag, ik beschreef mijn liefde als een rode, rode roos, ik ging tot op het bot; maar ik durfde niet te schrijven dat die hele vriendschap van haar me gestolen kon worden en dat het enige wat ik wilde was een keer met haar te vozen. De volgende vrijdag zat ik weer bij Caro op haar kamer; ik had echter het lef niet haar de brief te geven. Later die nacht mocht ik haar bij wijze van grote uitzondering thuisbrengen, voornamelijk omdat er even geen barbaar voorhanden was, denk ik. Bij de achterpoort van haar huis namen we afscheid. Doe wat lul! dacht ik. Ze zoende me op m’n wangen en nog net voordat ze de tuin in zou stappen wist ik haar mijn brief in haar handen te drukken. Achteraf gezien denk ik dat ze met me speelde. Ze was verrukt en vroeg of ik niet binnen wilde komen om de brief voor te lezen. Een brief van een vriend! Op haar kamer dronken we thee, en beschaamd las ik voor. Ze vond het heel mooi. Echt waar. Het was het mooiste dat ze ooit had gehoord. En zo lief. Helemaal voor haar alleen! Ik kreeg een zoen. Op m’n wang. Toch – ze vond het zó lullig – was ze nog steeds niet verliefd op me. Ik was heel speciaal, dat wel. Ik werd er een beetje verdrietig van. Toen ik aanstalten maakte om naar huis te gaan, zei Caro dat ik mocht blijven slapen, als ik dat wilde. ‘Maar alleen omdat het zo regent, verder geen bedoeningen natuurlijk, ‘zei ze. Natuurlijk. Jezus. Blijven slapen. Caro wond er geen doekjes om en kleedde zich langzaam uit. Ik ook. We gingen liggen in haar twijfelaar en we praatten over vriendschap en zo. Caro was op haar mooist. Ze rook zo caroaans. Ze deed het licht uit en ging zwijgend weer in het bed liggen. Ik hoorde alleen haar ademhaling. Toen zei ze zangerig: ‘Okee, welterusten vriend, ‘en ze boog zich voorover om me een nachtkus te geven. Daarna ging ze een minuutje liggen doen alsof ze echt ging slapen. Ik durfde me niet te verroeren. Later heb ik van al mijn vrienden begrepen dat ik toen iets had moeten ondernemen, want dat zou zijn wat ze wilde. Ik deed echter niets, ik dacht aan de vriendschap, eerlijk waar. In haar slaap legde Caro later nog haar arm op mijn zij, en ze trok me zachtjes (maar net niet overtuigend) naar haar toe. Asja, ik durfde de wereld niet te ontdekken, wil je dat wel geloven?