Eindelijk Vlaamse Bratpack!

Het Parool, 6 januari 1995

Boekrecensie: Paul Mennes: Tox, Nijgh & Van Ditmar, ƒ 29,90

Eind vorig jaar verscheen de pretentieuze verzamelbundel Jonge sla, met verhalen van jonge Vlaamse schrijvers. Opvallend was dat de debutant Paul Mennes (1967) hierin ontbrak. Misschien is dit maar goed ook, voor Mennes bedoel ik, want tussen de vloedgolf van halftalenten en wannabee’s was hij niet op zijn plaats geweest. Mennes is namelijk zo’n beetje de enige die bewijst over een werkelijk groot schrijftalent te beschikken. Zijn roman heet Tox, en één bladzijde daaruit doet de hele jonge slakrop verschrompelen.

Ik wil in deze recensie de loftrompet over Tox laten schallen, maar eerst wil ik kwijt dat er ook iets goed fout is aan dat boek: de achterflap. Wat de uitgever bewogen heeft het boek aan te prijzen met ‘een meeslepende roman over de jeugd in een Vlaams provinciegat’ is mij een absoluut raadsel. Bij die typering denk ik aan een stroom ’troosteloze nonkels die goesting hebben naar witbier’ of iets dergelijks; in ieder geval noopt die niet tot lezing van het boek.

Lezer, laat u door de uitgever niet in de luren leggen: hoe anders is Tox! Die roman is nu juist geen boek over de jeugd in een Vlaams provinciegat. Tox staat in de beste traditie van Less than zero van Bret Easton Ellis, Money van Martin Amis en Gimmick! van Joost Zwagerman. Tox is eindelijk een Vlaamse pendant van het Bratpack-gevoel: mooie sterke rijke kindervolwassenen die voortdobberen in blasé verveling en cynische levensmoeheid. Niks Vlaams provinciegat, Tox is nu juist een mondaine roman waarin Vlaanderen (waar ligt dat toch?) op zichzelf geen enkele betekenis heeft, anders dan dat het boek er zich toevallig afspeelt.

Wat maakt Tox tot zo’n indrukwekkende debuutroman? Ik denk dat het de schaamteloosheid is van de hoofdpersoon (hij heet Orf), gecombineerd met bijtende humor en een bij vlagen virtuoze stijl. Dit klinkt misschien wat flapteksterig, maar Tox is een bijzonder boek. Zelden heeft de Nederlandstalige literatuur zon cynisch personage gekend als de zestienjarige, aan cocaïne (ofwel ‘ego’) verslaafde Orf. Deze jongen noemt zijn moeder ‘mijn draagster’ (“wat ik voor mijn draagster voel, voelen anderen voor hun afwasmachine: het is erg handig zo’n ding in huis te hebben, maar op den duur worden zelfs de paar minuten die je eraan spendeert te veel”), zijn vader ‘mijn verwekker’ en er is niets op aarde dat hij met enige compassie of welwillendheid beschrijft. Aan zijn vrienden Tox en Belladonna ergert Orf zich soms niet, maar de rest van de wereld kan hem gestolen worden. Zo tekent hij, als hij voor een café staat, bijvoorbeeld op: “Men lulde daarbinnen tegen elkaar dat het een aard had en ging daar dan vreselijk om lachen. Zo zag ik één van de halfschimmen achter het glas zich omdraaien, duidelijk ten prooi aan een hilarische kramp. Het (…) kwam uit puur jolijt zo dicht tegen het venster dat ik duidelijk een soort mond kon onderscheiden, een wijd opengesperde bek, een stilleven met schedel en rottende vruchten, een postkaart met een afbeelding van een druipsteengrot. Ik zag evenveel tanden als lange zwarte kinharen en hun totale aantal zou elk softenonkindje op de vingers van één handje kunnen tellen.” Er is echter één iemand die verheven is boven Orfs weltschmerz: de ‘Blonde Motorgod. Deze man is net als Orf een vaste bezoeker van het Labo, de undergrounddiscotheek (favoriete dansen: ‘We zijn al dood maar we houden het stil’, ‘hersenchirurgie zonder verdoving’, ‘bloemetjes plukken in de Fall-out’ en ‘waar is mijn contactlens’). Orf, Tox en Belladonna zijn zogenaamde ‘Goede Doelen’, die zich verhoereren aan een ‘Mister Cash’ voor geld of een zakje ‘Ego-poeder’ (dit zijn nog eens andere woorden dan nonkel, goesting of witbier). De Blonde Motorgod is geen Mister Cash, al zou Orf zich graag aan hem willen verhoereren, zo groot is zijn liefde voor de man. Hij wil zich onderwerpen, vernederd worden en door de Blonde Motorgod worden gestraft. De Blonde Motorgod is echter onbereikbaar en dus hobbelt Orf maar door, zijn tijd verspillend met drank, domme gesprekken, gemijmer over ‘de Kadaverclub’ (een vereniging van jongens die zelfmoord willen plegen) en het innemen van ego.

Als Tox vervolgens door een Mister Cash te hardhandig wordt aangepakt, als Belladonna een feestje geeft waar ook de Blonde Motorgod bij aanwezig zal zijn, en als alles maar dan ook alles uiteindelijk misloopt, komt Orf op het eind van zijn verhaal tot de conclusie dat er ergens in zijn leven iets verkeerd is gegaan. “Soms heb ik het gevoel dat iedereen bezig is achterwaarts een heuvel op te strompelen,” vertelt hij. “Allemaal tegelijk bewegen we ons voort zonder het geringste vermoeden waar we eigenlijk naar op weg zijn.” Op de valreep toch nog enig gevoel.

Tox vind ik een heerlijk boek en een aanrader voor de vele nog te verzilveren kerst-boekenbonnen. Mennes is het meest belovende Vlaamse literaire talent van dit moment.