Ronald Giphart Hollands Maandblad juni juli 2001 Proefdomein

Elf dagen die de wereld deden schudden

Hollands Maandblad, nummer 643, juni/juli 2001-6/7

Proefdomein

1 JANUARI – Snerpsirenes, sperterpijlen, knetterdozen, plofspuiren. vlamtollen, knalbakken: het is tien over twaalf’s nachts en deze reality novel is begonnen. Op mijn knieën gehurkt probeer ik in het midden van mijn huiskamer naar buiten te kijken en iets van het schouwspel te volgen. De televisie heeft ook lichtgeflikker, maar het geluid staat uit en zonder geluid is vuurwerk maar een lullige bedoening.

Een heel bang jongetje van net geen drie jaar houdt me stevig vast en probeert zich onder mijn jas te verstoppen. Een minuut geleden stonden we nog op straat, maar toen het knallen begon, wurmde hij zich los en sprintte hij naar binnen. Dat hij zo snel kon rennen wist ik niet. Ik ben hem achterna gelopen en probeer hem nu te troosten. ‘Dit is toch wat je wilde zien,’ probeer ik, maar hij roept verongelijkt van niet. Ik ben een stomme pappa. Hij jammert voortdurend: ‘Eng… Eng… Eng, Pappa, eng…’

‘Je hebt het al dagen alleen maar over vuurwerk, maar nu er vuurwerk is wil je er niets van weten,’ zeg ik zacht bij zijn oor, maar hij verstopt zich nog dieper in mijn jas.Ik neem een slok champagne en denk aan dit dagboek, voor de eerste keer dit jaar. Ik beschrijf in mijn hoofd een scène waarin ik in het midden van mijn kamer met mijn jongetje luister naar het gedonder. Mijn zoon ikzelf en het vuurwerk dit boek.

Mijn dochter Tip zit op de grond en voert een free fight uit met een boterham met pindakaas, en ik probeer met mijn laptop op schoot premissen te bedenken voor dit boek. Vorig jaar bezocht ik een klas van mijn oude leraar Nederlands, mijnheer Van Bueren, een van mijn belangrijkste literaire richtingpijlen. Hij gaf me In een adem uit, het geheim van het lezen van Daniel Pennac cadeau, waarmee hij me vermoedelijk probeerde duidelijk te maken hoe hij over het literatuuronderwijs en de verplichte leeslijst dacht.

In het boek stelt Pennac tien onaantastbare rechten van de lezer op (het recht om niet te lezen, het recht om bladzijden over te slaan, het recht om waar-dan-ook te lezen, het recht om te zwijgen over wat men gelezen heeft, et cetera). In navolging van Pennac wil ik voor mezelf ook tien rechten formuleren van de schrijver die in opdracht een jaar lang een dagboek bijhoudt:

I – Het recht om alles op te schrijven. In principe wil ik over ieder onderwerp kunnen schrijven, van familieleden die ziek worden tot de altijd lege wc-rolhouder op mijn toilet. Ik wil dingen over het literaire bedrijf kwijt, dingen over de eenzaamheid van het dagenlang achter je computer zitten, over meisjes, frappante verhalen uit het verleden, the struggle for life, items op tv, mijn afwasmachine, boeken die ik lees of dingen die mijn kinderen zeggen. In de afgelopen maanden heb ik onderwerpen verzameld die ik dit jaar kan behandelen, naast al het fascinerend interessante dat mij zal overkomen.

II – Het recht om dingen niet te beschrijven, dingen niet uit te leggen of mensen niet te introduceren. Dat ik alles mag beschrijven, wil nog niet zeggen dat ik alles moet beschrijven. Dit boek is geen Big Brother. Er zullen vele zaken onbeschreven blijven, tot genoegen van iedereen. Had ik hier bijvoorbeeld niet vermeld dat mijn kinderen bij de crèche vorige week een vers koortsvirus hebben opgehaald – waardoor ze zo ziekwaren dat weafgelopen vrijdag contact met de dokter hebben gehad, die ons het zogenaamde ‘pufje’ voorschreef, ofwel een lange plastic buis met medicinale verstuiver, die mijn dochtertje Tip wel toeliet maar die door mijn peuterpuberale zoontje Broos subiet en zeer agressiefwerd geweigerd, waardoor hij ziek bleef en we gisteren de grote oudejaars-nitlui bij Julia & Henk Westbroek hebben gemist, waarop we ons alweken hadden verheugd – dan was dat ongeregistreerd gebleven.

Ik wil vooralsnog de schijn ophouden dat ik een ‘vertellend dagboek’ schrijf, waarbij ik hoofdzakelijk voor mezelf zal boekstaven wat er dit jaar zo ongeveer geschiedt, met enkele uithalen naar het verleden.

III – Het recht om mensen tegen zichzelf in bescherming te nemen. Soms zijn mensen in mijn omgeving dronken, soms gaan ze vreemd, soms roddelen ze, gaan ze zich te buiten aan God mag weten wat, raken ze zichzelf kwijt of zeggen ze domme dingen. Wie ben ik om vriendschappen onder druk te zetten of geliefden uit elkaar te spelen? Sommigen (onder wie Joost Zwagerman en Vic van de Reijt) hebben, toen ze hoorden dat ik dit boek ging schrijven, al dan niet bezorgd geïnformeerd of ze nu nog wel alles tegen me konden zeggen of dat ze me moesten mijden. Niemand hoeft mij te mijden, ik ben geen relhetero en schrijf alleen schund als ik daar zin in heb. Ook mijzelf zal ik tegen mezelf in bescherming nemen en mijn liederlijkheden of echte gênante dommiteiten niet beschrijven. Ik ben niet suïcidaal en eerlijkheid is de kortste weg naar het gesticht.

IV – Het recht om meedogenloos te zijn. Het vorige recht is geen plicht. Soms zullen mensen het verdienen om niet tegen zichzelf in bescherming te worden genomen. Wanneer er bijvoorbeeld rekeningen te vereffenen vallen, weet ik niet of ik dit zal kunnen laten. Zie ook recht VI.

V(a) – Het recht om dingen mee te maken voor dit boek. Waarmee ik bedoel dat ik dit jaar sommige evenementen heb gepland, met als meezeurende reden dat ik er in dit boek over wil schrijven. De première van de verfilming van Ik ook van jou bijvoorbeeld is geen evenement waarbij ik op voorhand sta te juichen van plezier. Omdat ik op dit moment de film nog niet in de definitieve versie heb gezien, wil ik geen beslissing nemen of ik naar de première ga, maar mocht ik gaan, dan is het onder andere om er in dit boek kond van te doen. (De ruwe snede van de film heb ik overigens wel al gezien, en die was bepaald niet om stante pede aandelen in de filmindustrie aan te schaffen.)

V(b) – Het recht om dit boek te verzwijgen. Ik zal niet overal vertellen dat ik een dagboek bijhoud. Xandra Schutte (W.F Hermans zou hier luidop vragen: ‘WIE? WIE ZEG JE?) schreef ooit dat mijn generatie – toen rond de vijfentwintig jaar van jongs afgewend is om over zijn of haar eigen schouder naar zichzelf te kijken. Ik bevind mij soms in situaties die ik op dat moment al aan het beschrijven ben, maar ik voel niet de behoefte dit te melden. Het is als met de onderzoeksmethodologie van de kwantummechanica: het meten beïnvloedt het resultaat. Vertellen dat ik iets in mijn boek zal opnemen, kan het laagste of het hoogste in mensen losmaken. Mijn boek hoeft geen camera te zijn die opstootjes of interessante quotes uitlokt. Wel zal ik in NRC Handelsblad een advertentie zetten met de tekst: ‘Schrijver neemt u tegen betaling op in zijn Privé-domein.’

VI – Het recht om mijzelf tegen te spreken. Net als iedereen ben ik verre van consistent. Wat ik het ene moment bewonder, verafschuw ik het moment daarop. Ik hou van rust aan mijn kop en van schreeuwerige dronkenschap in volle cafés. Ik wil het beste voor mijn kinderen en kan ze toeschreeuwen: ‘Zit godverdomme niet aan mijn kop te zeiken, eet je chocolade-ijs, kijk tv en vermaak jezelf.’ Ik hou van innerlijke beschaving en van platte, onterende grappen. Ik ben voor absolute vrijheid van geest en kan zeer intolerant zijn over alles wat ik niet vind. Ik ben geïnteresseerd in mensen die ik een ander moment niet kan uitstaan. Ik kan fluitend het leven haten, of zuchtend zeer tevreden zijn.

VII – Het recht om te herschrijven. Hoewel ik niet graag wil antedateren of gebeurtenissen manipuleren, zal ik er niet aan ontkomen stukken te herschrijven. Bij romans herschrijf ik zeer veel, sterker nog, in mijn literatuuropvattingsbeschouwingspoetica is herschrijven het fundament van alles. Scheppend schrappen. Ik geloof pertinent niet in teksten die tot stand zijn gekomen onder invloed van dronkenschap, drugsgebruik, godsdienstwaanzin of andere krankzinnigheid. Ook in de zogenaamde pleur-het-maar-op-het-papier-dagboekmanier geloof ik niet. Er moet aan teksten zijn gesleuteld, er mag niet te veel zand kraken tussen de bladen en dus dient zweet op te stijgen uit de zinnen. Schrappend scheppen.

VIII – Het recht op verhaaltechnische toevoegingen. ‘Stalin liet zijn werk nooit aantasten door het geringste spoor van ijdelheid, trots of zelfverheerlijking.’ Dit is een toevoeging van Stalin zelf in de officiële Korte biografie van Stalin.Toen mijn vriend Bert (al bijna twintig jaar mijn beste vriend en plaatsvervanger, inmiddels uitgever van literaire roergangers als Appie Baantjer en Toon Hermans) & ik elkaar iedere dag literaire brieven schreven, hadden we de afspraak dat een verhaal of anekdote maximaal vijfentwintig procent ‘verhaaltechnische toevoegingen’ mocht bevatten. Geen rechtstreekse leugens of verdraaiingen, maar kleine topografische aanpassingen, een net iets ander licht op de zaak, een gunstiger dienstregeling. Professor Wagenaar noemt dit ‘geconstrueerde herinneringen’.

IX – Het recht om te schrijven over het schrijven, en over het schrijven overschrijven over schrijven. Vandaag vertelde Joost Z. me over de telefoon dat ‘het publiek’ boeken over schrijvers niet interessant vindt, en dit geloof ik ook wel. Toch is een van mijn oude liefdes literatuur over literatuur. Als schrijvers niet schrijven over het schrijven, wie moet het dan doen? Eten met Emma van Herman Koch bijvoorbeeld, dat ik vannacht heb uitgelezen, gaat over een schrijver die niet kan schrijven en zich afvraagt waarom het hem niet lukt. Lekkere kost (al zei Joost Z., toen ik hem dit vertelde: ‘Ik snap niet dat jij dat vindt, net of een leeuwentemmer enthousiast is over een vlooiencircus’).

X – Het recht om te stoppen als er een kind of beminde overlijdt. In mijn romans verschrijf ik mijn leven met een vertraging van een jaar of vijf. Ik roffel mijn humortrommeltje, ik probeer gevatte omschrijvingen te vinden voor algemene gevoelens van liefde & lust en soms doe ik luchtig & lichtig over zwaardere thema’s (automutilatie, euthanasie, de vergankelijkheid van alles). Mocht Mascha (mijn significante ander, mijn pavlove, mijn domtoren, mijn zoerigzuurtje, confettispeeltje, toverbeest en troetelbloem) of een van mijn kinderen overlijden dan sluit ik niet uit dat ik daar over zal schrijven. Echter niet dit jaar. Ik ontken niet dat schrijven therapeutisch kan zijn, noch dat verhalen wapens zijn tegen de wereld, maar verdriet is een vorm van krankzinnigheid (zie recht VII).

Tip is inmiddels op haar eigen manier naar de boekenkast gekropen (dat wil zeggen kruipend op haar knieën). Bij de boekenkast grijpt ze met gilletjes van plezier naar boeken. Af en toe lukt het haar een boek van de onderste plank te pakken en dit naar zich toe te trekken, waarna ze gelukzalig en erg geïnteresseerd aan de bladzijden begint te trekken. Ze zit nu met Advocaat van de hanen van Aft en ik ben in dubio: mag ze lekker scheuren en ravotten of ontneem ik haar dit pleziertje? Tuurlijk niet, scheur maar kind…

3 JANUARI, DINSDAG, HOOGHIEMSTRA – Ik zat me vroeger de hele kerstvakantie voor te bereiden hoe ik mijn tientallen diepgeheime beminden op school zou tegenkomen en hoe we elkaar het allerbeste zouden wensen, niet alleen voor het nieuwe jaar, maar voor de rest van onze levens. Nieuwjaar, de tijd van het gratis zoenen. Er zou een compleet verlaten bovengang zijn in een verder overbevolkte school, een van mijn zuchtmeisjes zou om onbekende reden in haar eentje van de ene vleugel naar de andere lopen, ik zou als een echte Byronic hero ook eenzaam door de gang slenteren (verdiept in het concipiëren van een allesvernietigende debuutroman), ik zou haar achteloos maar vriendelijk groeten, zij zou me na roepen: ‘Hé trouwens, Ronald, de beste wensen voor het nieuwe jaar…’ en ik zou me omdraaien, rustig antwoorden: ‘Ach,verrek ja, de beste wensen, kom, laten we het afzoenen.’ Waarna we tien jaar later een vakantiehuis in Frankrijk zouden kopen, met een hek erom zodat onze zes handenbindertjes niet konden weglopen. De waarheid was dat veel van mijn zuchtmeisjes zich er makkelijk vanaf maakten, door al in de fietsenkelder van veraf verveeld ‘glkg nwjr’ te wapperen en me vervolgens te ontlopen. Vandaag gratis gezoend met de vrouwen van de receptie van Hooghiemstra.

Eerste column geschreven voor het blad Pauze (vierhonderd woorden, twaalfhonderdvijftig gulden). Over het rolletje dat Bert en ik speelden in Ik ook van jou, de movie. In april hebben wij ’s ochtends heel vroeg de set bezocht, onder andere als cadeautje voor onszelf, om eens te ondergaan hoe het er op een filmset aan toegaat, maar ook om te zien wat er met mijn autobiografische roman allemaal werd uitgehaald.

De crew nam die dag een vrij bespottelijke scène op, waarin Antonie Kamerling in een overvol café een stuk voorlas uit het manuscript dat hij over Reza, in haar gedaante van Angela Schijf, had geschreven. Hij declameerde de zinnen heel ingetogen, heel langzaam en gevoelig, alsof hij op een begrafenis van een onverwachts overleden vriend speechte. Ik doe op voorleesbeurten dezelfde passage ook weleens,maar dan in de uptemponinetybeatsperminute-versie. Het bespottelijke was dat Kamerling na de woorden (die God betere het over een spetterende ontmaagding gingen) even dramatisch zweeg, waarna al zijn honderden vrienden in het café in een aanzwellend gejuich uitbarsten en Fraser-vertolker annex commercieel mediaverschijnsel Beau van Erven Dorens, die deze draaidag zijn debuut als filmacteur maakte, hem emotioneel omhelsde en een fles champagne gaf (op papier een makkelijk gebaar, maar Beau had zijn motivatie niet scherp en dus moest de scène veertien keer over).

Het zal aan mijn beperkte sociale leven liggen, maar ik heb in werkelijkheid nog nooit voor zoveel vrienden voorgelezen, en er is nog nooit zo doorleefd-huilerig voor mij gejuicht, noch heb ik van Bert na een voorleesbeurt ooit een fles champagne gekregen, de krent. Overigens hebben Bert en ik voor Antonie staan meeklappen als blije mongolen. Van tevoren hadden we afgesproken dat wij een kleine cameo zouden spelen. Regisseur Ruud van Hemert had ons achterin de zaal gezet bij de bar, tussen tientallen figuranten die niet wisten wie wij waren. Bert: ‘Krijgen jullie ook driehonderd gulden per dag, net als wij?’ Na het schieten van de scène met Antonie en Beau, kregen Bert & ik van de visagiste een likje bijtende glycerine onder onze ogen, waardoor we in close up hebben moeten huilen om Antonies gevoelige woorden. Zeg maar à la Stan Laurel en Oliver Hardy.

4 JANUARI – Uitputtende schrijfdag. Eindelijk een lang verhaal afgerond over… Over… Ik weet het echt niet meer… Eind oktober moest het stuk af zijn en kreeg ik van de opdrachtgever, een adviesbureau, zevenenhalfduizend gulden overgemaakt. Meestal krijg je pas tien maanden na het inleveren van een tekst je honorarium uitbetaald, na je zaak voor de Hoge Raad te hebben verdedigd. De voortvarendheid waarmee het adviesbureau betaalde, werkte contraproductief en verlammend. Tip aan opdrachtgevers: betaal schrijvers nooit voordat ze hun kunstje hebben geflikt. Ponnie Cammen en Gerrit Komrij hebben ook een bijdrage over… over… over het onderwerp geschreven, net als deelnemers aan een wedstrijd waarvan de hoofdprijs is dat de winnende verhalen met die van ons in één boek worden opgenomen. Ik mail het verhaal naar de opdrachtgever en voel letterlijk de druk van mijn schouders zakken.

[…]

5 JANUARI – Na afloop van het etentje gisterenavond heb ik tot kwart voor vijf gedronken en gediscussieerd met Arnold en een van zijn vrienden, een filosoof genaamd Erik. Ik ging om half twee naar De Bastaard, waar Arnold zat uit te puffen van een gevecht met een rolluik, waardoor zijn nooduitgang niet meer open kon (verstopte nooduitgangen liggen in deze post-Volendamse dagen niet zo prettig in de conversatie). De discussie was of een filosoof wijze, praktische wenken paraat moest hebben voor ethische dagelijkse problemen, of dat hij een veredelde theoretisch-natuurkundige is voor wie kennis en de kennis van kennis en de kennis van kennis van kennis valt uit te drukken in een niet-talig tekensysteem. Mijn hoofd denkt vandaag alleen nog nakaterend: ‘@%^$J»#$éÈÓ__Î___.’

Vanmorgen lag bij de post de filmeditie van Ik ook van jou (met de lullig-lelijke belettering van de filmposter en een paarsblauwe foto van een boos kijkende Angela Schijf) en de Rainbow-pocket van De voorzitter. Dat laatste boek had ik al een tijdje niet ingebladerd. Ik begon achteloos in het eerste hoofdstuk te lezen (pot koffie erbij, zachte muziek op en boxershort in de niet-knelstand). Tweeënhalf uur later had ik het boek uit, gelouterd, bevredigd, gerijpt. Erg vreemd, vaak moest ik hardop lachen om grappen die ik me niet meer of vaag kon herinneren. Ook bleek ik woorden te kennen, waarvan ik tot dit moment niet wist dat ze ooit tot mijn actieve woordenschat behoorden.

Het is niet bon ton onder schrijvers om te zeggen dat je je eigen boeken herleest, maar ik doe het vaak (een beetje stiekem ginnegappend van waardering om mezelf). In een gesprek met Bert heb ik gespeeld met het idee om de voorzitter uit de dood te laten herrijzen en een vervolg te schrijven. Bert ‘wist het niet’.

Verder heb ik vandaag niet veel gedaan. ’s Middags kwam Mascha naar Hooghiernstra om met mij via internet te zoeken naar recreatiewoningen. Een hypotheek, twee kinderen, twee auto’s, een set anti-aanbakpannen, een pensioenregeling, en nu ook op zoek naar een weekendhuisje ‘in een bosrijke omgeving’ (ik ben een roturier aan het worden). We hebben printjes gemaakt van een paar geschikte woningen op een uur rijden van Utrecht, om ’s avonds bij Hoofjes een top drie te selecteren. Broos was erg boos dat wij uit eten gingen en hem lieten zitten met oppas Sophie. ‘Jij bent poep,’ zei hij tegen mij, en tegen Mascha: ‘Jij bent pies.’

6 JANUARI – Vaststelling waarvan ik niet weet of ik hem laat staan:

Het jaar is nu vijf dagen oud, maar nog steeds hebben Mascha en ik alleen maar geslapen in ons grote familiebed.

‘Dit mag zo niet langer doorgaan,’ zei Mascha slaperig, toen we voor de vierde nacht achter elkaar besloten toe te geven aan onze vermoeidheid, waarna wede magische woorden spraken.

‘Morgen.’

‘Okay, morgen.’

Zoals schrijvers een writer’s block hebben, kunnen echtparen kampen met een lover’s block.

7 JANUARI – Broos zit op de bank te spelen met zijn auto’s. Ik wil naast hem zitten, om eindelijk mijn boek te kunnen uitlezen (De honden van Riga van Henning Mankell). Broos zegt dat ik niet naast hem maar op de andere bank moet gaan zitten. Vijftien seconden nadat ik daar heb plaatsgenomen (en nadat ik al verdiept ben in een alinea), zegt hij, met mijn intonatie: ‘Heb je dat goed begrepen?’ (een paar procenten vertedering).

Een psycholoog zei gisteren op tv dat je in normale omstandigheden zeventig procent van je tijd zeer verguld bent met je kind, dat je voelt dat je gebroed een verrijking is die je een intens genoegen verschaft, en dat je je de resterende dertig procent van je tijd onnoemlijk aan je kind kunt ergeren en aan de gedachte dat je leven definitief is veranderd. Ergo, ergeren is gezond. Broos is nu bijna drie, en als ik me een paar jaar geleden had voorgesteld dat ik vader zou zijn van een bijna driejarig kind, dan was in die voorstelling geen plaats voor ergernis. Hoe kan een tweejarige iets fout doen? Hoe kan een dreumes je het bloed onder de nagels vandaan treiteren? De werkelijkheid is dat Broos mij erg vertedert, maar dat ik soms ook zin heb om hem met mijn vlakke hand hard tegen zijn blozendblootblije wangetjes te slaan.

Tv uitzetten?’ vraagt hij, met zijn vingers al aan of bij het toestel.

‘Nou, doe maar niet. Ik zit naar Buitenhof te kijken.’

‘Wel uitzetten.’

‘Niet doen, Pappa kijkt even tv.’

‘Uitzetten.’

‘Niet uitzetten, Broos.’

Broos die mij uitdagend aankijkt, langzaam zijn vingertje naar de aan/uit-knop brengt en deze nog langzamer indrukt, doof voor mijn geschreeuwde bedreiging. Daarna valt zijn mond open, kijkt hij verschrikt op en rent hij weg (een paar procenten ergernis).

8 JANUARI, MAANDAG – Op de nummerverklikker van mijn mobieltje zag ik dat er iemand uit Groningen belde. Wie ken ik in Groningen, dacht ik. Het was Jack Wallage.Ik schrok, want de laatste keer dat ik zijn stem hoorde was een halfjaar geleden, toen ik ter inspiratie van de crematiescène in IOJMDA luisterde naar het cassettebandje van de crematie van mijn moeder. Jack hield daar een zeer warm & grappig praatje. Dat was een eis die mijn moeder hem en de andere sprekers had gesteld,want zij wilde berustende vrolijkheid en geen gelamenteerde elegieën.

De leukste toespraak kwam van EricaTerpstra, die het lukte om een zaal met vierhonderd rouwenden te laten schateren van de lach (nog een herinnering aan Erica: omdat wij, naar goed socialistisch gebruik, de plechtigheid eindigden met het zingen van de Internationale, had zij die ochtend de tekst van het lied laten faxen, zodat ze het voor één keer in haar leven en speciaal voor mijn moeder kon meezingen).

Bespiegeling op maandagavond: Mascha is stappen met een vriendin en ik heb twee uur geleden de kinderen naar boven gebracht. Ik moet een column schrijven voor Kijk, maar al die tijd heb ik zielloos zitten zappen. Waarom is het zo moeilijk de tv uit te zetten? De tv heeft in mijn leven meer schaamte opgewekt dan zelfverlies tijdens seksof tijdens alcoholische doorzaknachten. Tv-kijken isde lulligste manier van het zoeken naar leegheid. Ik ziemezelfkijken naar Weekendmiljonairs, een politie-achtervolgingsprogramma of een documentaire over de gemeentereinigingsdienst. Of voor de vierde keer naar de herhaling van het Acht Uur Journaal.

9 JANUARI – Het nieuwe studentencomplex op de Uithof bestaat uit drie achter elkaar gebouwde schreefloze letters ‘n’. In de achterste n wonen Joost en Stephan, de bedenkers van de Mulisch is Ajax-site (een thuispagina met allerlei literaire frutsels). Lekkere zelfmoordflat, zeg ik in het hokje van Joost, kijkend naar de leegte onder het dakje van de n, en naar het raam dat wagenwijd open staat. Stephan vertelt dat van alle duizendentwee bewoners er vorig jaar maar één de neiging te springen niet had kunnen onderdrukken.

We komen bij elkaar voor een nieuw ultrageheim allesvernietigend project: een site met ongein over literatuur. Eerst wilden we onze homepage www.degroteliteraireleeskijkknutsel&doevakantiesite.nl noemen, maar dat leek ons typetechnisch toch niet handig. Na een uur zoeken in domeinregisters (lezenisleuk.nl was al geclaimd door een kinderboekhandel en lekkerlezen.nl door een stichting in leesbevorderingssubsidiebesteding) reserveerde ik op mijn naam het adres www.toiletteren.nI. […]

II JANUARI – Vandaag op de site van de Volkskrant antwoord gegeven op een paar vragen die via e-mail waren gesteld.

Vraag: Ik las een interview met u in De Gelderlander. U sprak van uw interesse in biologie. Biologische verklaringen van menselijk gedrag spelenfeitelijk in al uw boeken een rol. U bent de enigeschrijver trouwens niet. Harry Mulisch lonkt al sindsjaar en dag naar de natuurwetenschappen. Marcel Möring noemde in een interview van tweejaar geleden critici hopeloze alfa’s.Hoe verklaart u die opvallende behoefte van schrijvers aan echte’ wetenschap?

Antwoord: De ‘echte’ wetenschap behandelt het ‘echte’ scheppingsverhaal. Wetenschap houdt zich bezig met de vraag hoe en waarom de dingen zijn zoalszezijn. Het isdes schrijvers om zelfeigen scheppingsverhalen te vertellen. Ik denk dat hun behoefte aan ‘harde feiten’ voortkomt uit de behoefte naar ijkpunten voor hun ‘zachte feiten’. Bij mij althans. De evolutiepsyche- en biologie zien in de menselijke genetische vorming ten tijde van het Pleistoceen hetflns et origovan alonze gedragingen en aberraties.

Een tijdje geleden zat ik in een publiekelijk debat met een professor van de Erasmus Universiteit. Na afloop van het gesprek stelde de zeer vriendelijke man dat de gretigheid waarmee sommige wetenschappers hun, overigens erg fraaie, theorieën over de oorsprong van het leven verdedigen religieuze trekjes heeft. Inderdaad: het duizenden eeuwen durende savanneverleden van de voorouders van de mens is een scheppingsverhaal, en niet zo maar een scheppingsverhaal, maar hét scheppingsverhaal van de mens, onderdeel van hét scheppingsverhaal van de wereld, het heelal. Het échte ware scheppingsverhaal. Jarenlang heb ik als een autist alleen maar literatuur gelezen, tot ik de (populair)-wetenschappelijke lectuur ontdekte. Zoals christenen religieuze ervaringen schijnen te hebben, had ik een ‘wetenschappelijke ervaring’, momenten dat ik diep geraakt werd door de schoonheid van de waarheid van het leven. Jarenlang had ik mij laten imponeren door mooie spreuken, eloquentia, levenswijze woorden, welluidende dichtregels, verrassende zinswendingen, hypnotiserende stijlfiguren en tot reflectie stemmende volta’s, maar plotseling kreeg ik behoefte aan harde feiten, de schoonheid van echte kennis. Mijn geïmponeerde verwondering, zoals Carl Sagan het noemde, veranderde in een gretige verwondering. In korte tijd werd ik weetjesgierig en anekdoteverslaafd en ontwikkelde ik een enorme honger naar populaire wetenschapsthrillers. Ik ging zelfs op zoek naar antwoorden op vragen die ik mijzelf daarvoor nooit gesteld had: de ‘levensvragen’, de ‘waaromvragen’, de ‘wie-ben-ik-in-deze-maffe-maffe-wereld-vragen’. Vragen die de literatuur niet in die mate opwekte.

Vraag: De open brief over Srebrenica, gepubliceerd in de Volkskrant, ondertekend door jou en een groot aantal Nederlandse schrijvers, heeft vrij veel reacties losgemaakt. Kun je na een halfjaar de balans opmaken? Was het een geslaagde actie? Welke reacties vond je het interessantst?

Antwoord: Het doel van de actie was tweeërlei: de Nederlandse politici oproepen waardiger om te gaan met het lot van de nabestaanden van achtduizend vermoorde of nog steeds vermiste Bosniërs, door hen ten eerste aan te sporen te zoeken naar waarheid en gerechtigheid (door middel van een parlementaire enquête) en hen ten tweede te vragen de hulp aan het gebied en de nabestaanden te intensiveren. De enquête is er vooralsnog niet gekomen, omdat de politiek in afwachting is van de resultaten van het NIOD-onderzoek. De open brief en vele andere reacties uit de samenleving zullen de komst van enquête in ieder geval niet hebben tegengewerkt. Zeker nu Frankrijk ook een enquête instelt, begint de kans dat de Nederlandse politiek de hand in eigen boezem steekt, te stijgen.

De reacties op de open brief waren onder te verdelen in vijf elkaar nogal tegensprekende categorieën: 1. de schrijvers moesten zich niet bemoeien met zaken waar ze niets vanaf wisten; 2. de schrijvers moesten zich niet bemoeien met Srebrenica, want groenteboeren en andere beroepsgroepen doen dat ook niet; 3. de actie was laf omdat in de open brief toch al stond wat iedereen vond; 4. De schrijvers zouden uit ijdelheid hun naam in de krant hebben willen zien staan; 5.De actie was te waarderen, maar zou niets uithalen en dus kon men de brief scharen onder de noemer luchtfietserij. Vanuit een literair oogpunt vind ik de tweede reactie interessant, omdat ik het in wezen met die kritiek eens ben. Je zou er tegenin kunnen brengen dat het des schrijvers is om zaken die spelen in de samenleving onder woorden te brengen, en dat Srebrenica sterk speelde.

De vraag over Srebrenica kwam ’s avonds terug tijdens de opname van het programma ‘De Hemelpoort’ van Jeroen Pauw (uitzending over twee weken). Of ik faalangst had dat ik geen roman over Dutchbat wilde schrijven. Ik kwam niet goed uit mijn woorden. Verder de vraag of ik ervan hield in de schijnwerpers te staan (alsof dat mijn boeken beter dan wel slechter zou maken) en de vaststelling dat ik veel over seks schrijf.

Ik heb een nieuwe afweerreactie op dit soort vragen: een lauwe bevestiging. ‘Jij schrijft veel over seks, hè?’ of ‘Jij wordt vaak geïnterviewd, hè?’ Antwoord: ‘Mjoeaah…’ Dit maakt verdere morele toetsing overbodig, want ik heb de misdaad al toegegeven. Pauw vroeg ook naar dit dagboek, ofmensen me nu moesten mijden, en of het niet een heel saai boek ging worden, als het werkelijk over mijn leven zou gaan. Als muziek waarmee ik op het eind van het programma mijn tocht naar de Hemelpoort mocht begeleiden, koos ik ‘Jezus blood never failed me yer’ van Gavin Bryars (gezongen door een zwerver bij een metro-uitgang, gefilmd door een documentairemaker en tien jaar later van een tweede stem voorzien door Tom Waits).

Terug in de taxi naar huis kreeg ik een aanval van taxigogme variant op trappegogme: er schoten me allemaal snedige antwoorden te binnen. Waarom heb ik dit of dat niet gezegd. Mijn quotes in de taxi terug zijn altijd een stuk beter.

Eind.

Redactie: Bastiaan Bommeljé

Redactieraad:

  • J.J. Peereboom (voorzitter)
  • Gerard van Emmerik
  • Marten ’t Hart
  • Willem Otterspeer
  • Marie-Anne van Wijnen

Jaar: juni/juli 2001-6/7

Jaargang: 43

Nummer: 643

ISSN: 0018-3601

Vormgeving: Steven Boland

Uitgever: Stichting Hollands Maandblad in samenwerking met Uitgeverij L.J. Veen

Tekeningen: Peter van Hugten

Pagina’s: 64

Pagina’s Giphart:  3 t/m 12

Afmetingen: 26,5 x 17,4 x 0,4 cm

Type: Paperback/schrift, geniet

Inhoud:

  • Redactioneel
  • Ronald Giphart – Proefdomein
  • Wim Brands – Gedichten
  • Michaël Zeeman – Parijs’ nachtboek
  • Emma Crebolder – Gedichten
  • A.L. Schneiders – Voorlaatste rustplaats
  • Ger Thijs – Het glas van Lady Di
  • Cor Gordijn – Gedichten
  • Frederieke Hijink – Springen
  • Anton Gerits – Gedichten
  • Ton Rozeman – Gehorig
  • Emanuel Overbeeke – Vreemde bewondering
  • J.J. Peereboom – Journaal